Ik zie een toeloop rond een kraam op de markt van Laken. Je moet er vandaag rondgaan in een soort carrousel. Wat lastig is. Zodra je de zes groentekramen hebt geïnspecteerd, moet je weer de hele rondgang doen via de man met de handgel. Tot voor kort waren er politieagenten die je terugfloten wanneer je de tredmolen niet volgde, maar ze lijken nu wat anders te doen te hebben. Daar, aan één welbepaalde kraam is er wat drukte. Een drum Marokkaanse mama's lapt de afstandsregeling aan hun slippers om met kritisch oog een hoop groente te inspecteren. Omdat ik er niet bij kan, vraag ik aan iemand achter het kraam wat er aan de gang is. “Du pourpier,” zegt hij mij.

Pourpier, postelein dus, échte postelein. Jaren geleden schreef ik hier eens over winterpostelein (Claytonia perfoliata), een plantje dat is overgewaaid uit Amerika en hier nu welig tiert in het wild. Heerlijke groente in de winter. Dat is een exoot.

Maar dit hier is de oorspronkelijke postelein. Voor de meeste lezers onder ons een ware vergeten groente. Ik ben als kind ooit eens een dag gaan helpen op een boerderij in Nieuwpoort. Ik zag daar een veldje met vreemde planten met lepelvormige, vette bladeren. “Dat is postelein,” zei de boerin. Ik had er nog nooit van gehoord. “Mama,” vroeg ik, toen ze me kwam ophalen, “wat is postelein?” “O,” zei mijn moeder, “daar maken de mensen soep van.” En dat was het dan. Eigenlijk heb ik sinds dan, vijftig jaar geleden, misschien nooit meer postelein gezien. Een mens vraagt zich af waarom?

Het kan bijna niet anders of er loopt een grote samenzwering tegen de postelein
Zeldzame zomerpostelein
Portulaca oleracea L. zou uit Perzië stammen en behoort tot een heel eigen plantenfamilie, de Portulacaceae. Zo gewild was dit gewas vroeger, dat het zich ondertussen over heel de aardbol heeft laten verspreiden door de enthousiaste koks. In onze streken doet de zomerpostelein het niet zo best. De plant houdt niet van de kou. Hij zou dan maar beschikbaar zijn van mei tot oktober, schrijft Stappaerts. De stengel en blaadjes zijn, zoals gezegd, vlezig en mooi groen (al bestaat er ook een gele variant). Toen op markt het gedrum voorbij was, liet ik mij ook twee rijkelijke botten groen aanreiken.

Een grote onbekende
Hoe langer ik dingen erover opzoek, hoe vreemder het begint te lijken. Bijna niets te vinden in oude boeken. Niet bij Pellaprat, niet bij Escoffier … Cauderlier geeft één recept, maar dat gaat over blancheren en inleggen in het zout en dan spoelen en koken en … Volgens mij blijft er dan niets over dan smaakloze vezels. Het kan bijna niet anders of er loopt een grote samenzwering tegen de postelein. “Deze in onze streken uiterst gewaardeerde groente …,” schrijft Gaston Clément in 1952! Uiterst gewaardeerd? Ik ken nauwelijks nog mensen die postelein van dichtbij hebben gezien! Elders wordt er geen onderscheid gemaakt tussen winter- en zomerpostelein, en ik kan u nu verzekeren dat er geen vergelijking is tussen de twee!

Maar enkele bronnen zeggen dat het blad smakelijk is in slaatjes, en natuurlijk ook in soep. “Ga daarvoor te werk zoals voor een waterkerssoep” (G. Clément). Neem een smakelijke bouillon, laat de blaadjes fijngehakt smoren in de boter en voeg ze toe aan de soep. Eenvoudig! Sommigen doen er een gekookte aardappel bij.

Als gestoofde garnituur moet dit uitstekend zijn bij vis
De stengels van mijn gekochte postelein waren nog niet hard of houterig. Ik spoelde de planten dus grondig onder de kraan en hakte ze in kleine stukjes. Die gingen dan in de boter met een geperst teentje look, wat zout en gemalen zwarte peper. In geen tijd zijn ze gaar.

De smaak doet wat aan bieten en warmoes [snijbiet en andere bladgroenten, nvdr] denken. Er zit een gronderige geur en parfum aan van geosmine, maar dat gaat goed samen met die van de look. Als gestoofde garnituur moet dit uitstekend zijn bij vis. Verder vind ik op het net vooral Marokkaanse recepten voor postelein. Vandaar die grote aandacht op de markt, dus.
Smakelijk.
Dit artikel afdrukken