Mijn grootouders woonden in een Zuidwest-Vlaams stadje. Grootvader Trachet was 'Meester Kleermaker', hij had drie broers en twee halfzussen. Mijn grootmoeder had meer dan tien broers en zussen.

Vandaag piekeren we ons suf over wat we met de réveillon [traditioneel oudejaarsdiner, red.] gaan eten, wie daarbij wordt uitgenodigd en waar dat moet gebeuren. In hún tijd ging dat alles veel eenvoudiger. Om te beginnen leken réveillons niet te bestaan. Feesten werden de dag zelf gegeven, niet de avond ervoor. Kerstfeest was op 25 december en niet de 24ste 's avonds. Dat is bij ons nu anders, maar in Engeland bijvoorbeeld is de hoofdmaaltijd nog altijd op de feestdag zelf.

De nieuwlichterij van een feest te houden de avond ervoor moet wel uit de horeca komen. Sinds de (vrij recente) opkomst van restaurants als uitgaansvorm proberen zij de families te verleiden, maar dan wel de avond ervoor, om de concurrentie met het échte familiefeest te ontlopen. Zoals we weten, keken onze grootouders neer op buitenshuis eten. Een restaurant, dat bezocht men uit noodzaak, wanneer men 'onder de baan' was, maar niet uit vrije keuze. Het was de trots van de huisvrouw om thuis eten op tafel te zetten, zó goed dat het nergens anders te krijgen was.

Op eerste nieuwjaarsdag, zo wou de familietraditie het, werd bijeengekomen in het ouderlijke huis, en wanneer de ouders overleden waren, bij de oudste broer of zus. Mijn beide grootouders waren de oudste van hun gezin, dus moesten ze op 1 januari ongeveer het hele huis verbouwen om iedereen aan tafel te krijgen. Schragen en planken werden opgesteld van in de winkel tot aan de keuken. Strak wit linnen zorgde voor een voorname en feestelijke sfeer. Men had een voorraad identieke tafelkleden, precies voor deze gelegenheden. Hetzelfde gold voor bestek en servies. Van dat laatste weet ik dat mijn grootmoeder en haar oudste zus een identiek servies hadden gekocht, juist om op grote familiefeesten iedereen eenzelfde bord te kunnen voorzetten. Op het hoogtepunt van die feesten waren er soms dertig gasten, jong en oud.

Mannen kaarten, vrouwen wassen af
Mijn grootmoeder, die spijtig genoeg stierf toen ik tien was, had een reputatie als kokkin. Als jong meisje uit een arm gezin was ze 'gaan dienen' bij een textielbaron. Zo had ze de kneepjes van de hoogburgerlijke keuken geleerd. Uiteraard werd er niet 'à la russe' (op individuele borden) geserveerd zoals tv-koks ons vandaag willen leren, maar 'à la française': op grote schotels die strategisch op tafel kwamen te staan of doorgegeven werden.

Een veel gezelligere en socialere manier van voeding delen. Eerst werd er geaperitiefd met Picon of vermout, dan was er vol-au-vent als voorgerecht, niet in van die piepkleine videetjes, maar borden vol, versierd met een half maantje bladerdeeg. Dan was er bouillon met groenten (van de kip voor de vol-au-vent); hoofdgerecht was doorgaans een rosbief of lamsbout. Heel wat mensen van mijn generatie, die erg veel hebben zien veranderen, staan er vandaag nog paf van wat die mensen allemaal konden eten! Een visgroothandelaar in Rungis knorde het mij ooit toe als bewijs van de neergang van de markt: "Les gens ne mangent plus."

Het feest kabbelde voort met de koffie en de taart, vaak zo'n gigantische Saint-Honoré die al een maaltijd op zich leek, waarna de vrouwen gingen afwassen en de mannen kaarten. Druppels en een pint kwamen dan boven. De kinderen, die men dan al van het behangpapier moest trekken, kregen een cent om ergens bij de bakker nog een stuk bodding of een appelflap te gaan kopen. Tegen zes uur 's avonds was het 'middagmaal' dan ten einde.

Rennie
Maar de clou is dat het daarmee nog niet gedaan was. Na de oudsten was het de beurt aan de tweede oudsten, het weekend erop. En zo kwam een wekelijkse vraattocht op gang die soms tot mei of juni duurde, voor alle tantes waren bezocht 'om te nieuwjaren'.

Omdat wij uit het verre Brussel moesten komen en met onze bolle buiken ook terug moesten in de familiale Volkswagen Kever, werd dit nieuwjaren al spoedig samengevat tot enkele weekends, verspreid over het jaar. Maar we bleven het nieuwjaren noemen. We gingen aperitieven bij tante Zus, eten bij tante Zo, en koffie drinken bij tante Ginder. Het ritueel vereiste dat we tweemaal negatief moesten antwoorden op de vraag of we misschien iets wilden drinken, vooraleer toe te happen. De serie hapjes, pralines, drankflessen, nootjes en gesneden kaas die dan tevoorschijn kwamen, leerden ons dat toeval niet bestond. De namiddag werd afgesloten bij Nonkel, die de kinderen nog een koekestutte met hesp en bouillon voorzette. Mijn moeder keek dan wit wegtrekkend naar ons blijvende enthousiasme. Zelf snakte ze naar een Rennie of Alka-Seltzer. Nieuwjaren was niet voor zwakke zieltjes. Maar: dat waren nog eens tijden. Gelukkig nieuwjaar en... smakelijk.

Nick Trachet © Brussel Deze Week
Fotocredits: www.bayer.nl
Dit artikel afdrukken