Belpaire verrichtte metingen in elf rivieren en kanalen. De kwikvervuiling blijkt overal hoog, maar in de Demer, Dijle en Dender zelfs problematisch. Voor fluorhoudende stoffen is het kanaal Gent-Terneuzen er het slechtst aan toe. Wat betreft vlamvertragende stoffen kunnen vissers de Bovenschelde maar beter mijden, zeggen de onderzoekers. Volgens Belpaire is het "onverantwoord" om nog paling, baars of andere riviervis te eten. Dat advies krijgen vissers dan ook mee, zegt hij in De Standaard. Niettemin eten Belgen jaarlijks nog 30 ton paling uit eigen rivieren. "Die ontrading heeft dus weinig effect”, aldus Belpaire.
Het rapport dat Belpaire opleverde, is hier te downloaden.
Je moet rekening houden met het feit dat België het oudste industriële land is van het Europese continent, dat ook nog eens specialiseerde in chemische industrie (nog steeds) en metalurgie. Als je daarbij bekijkt dat men pas in de jaren '80 echt maatregelen is beginnen nemen, dan is er nog een paar eeuwen werk om dat allemaal schoon te krijgen.
En: let op vet (paling). Vette vis cumuleert meer vuil. Voor de cijfers (van losse metingen) moet je in het rapport kijken, maar gecumuleerd kun je er weinig mee. Daarom vind je ze niet in de pers, vermoed ik.
Dank, Foodlog. Nog geen cijfers, maar wel inzicht. Wat ik, visjeseter, bij deze berichten telkens wil weten, waar zit het foute vuil in de vis? In het door u opgeduikelde rapportje is soms sprake van spierweefsel. Daar gaat het om, want dat is wat we van vis eten (op hom en kuit na).
Vaak zit het verdoemde vuil in ingewanden en kop. De norm blijft eender, maar voor iemand die een visje eet is het bezwaar dan minder.
Dat is een omissie. Ik zag het door de hele pers (wat geen excuus is). Het rapport is kennelijk lastig te vinden. Het kostte me inderdaad 5 minuten zoeken. Je kunt het nu vinden in de laatste zin van het bericht.
De eindconclusie van het rapport luidt dat er nog beter gemeten moet worden, de conclusies hoogstwaarschijnlijk het meest gelden voor de vetste vistypen en dat de normen voor een aantal stoffen algemeen worden overschreden. In de lange versie zoals het rapport die brengt:
De Europese dochterrichtlijn 2013/39/EG met betrekking tot milieukwaliteitsnormen (MKN) en de Kaderrichtlijn Water (KRW), werd opgesteld als initiatief om het aquatische milieu te beschermen tegen de nadelige effecten van schadelijke stoffen. Binnen deze dochterrichtlijn werd een lijst opgesteld van 11 prioriteire stoffen en hun derivaten die in biota gemeten dienen te worden om een correcte monitoring van aquatische milieukwaliteit te garanderen. Door hun hydrofobe eigenschappen zijn deze stoffen immers slecht meetbaar in water en zullen ze eerder binden aan de waterbodem of zich opstapelen in organismen. Het betreft hexachloorbenzeen (HCBz), hexachloorbutadieen (HCBd), kwik (Hg), polygebromineerde difenylethers (PBDE), hexabromo-cyclododecaan (HBCD), fluorantheen, benzo(a)pyreen, perfluorooctaan-sulfonaat (PFOS) en zijn verbindingen, dicofol, heptachloor en heptachloorepoxide en dioxinen en dioxineachtige verbindingen. In de huidige studie werd de bioaccumulatie van deze lipofiele micropolluenten gemeten in spierweefsel van baars (Perca fluviatilis) en paling (Anguilla anguilla) uit diverse Vlaamse waterlichamen, met uitzondering van fluorantheen en benzo(a)pyreen, die gemeten werden m.b.v. actieve biomonitoring op driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) en zwanenmossel (Anadonta cygnea). Op elk meetpunt kon telkens minstens één van beide vissoorten bemonsterd worden. Een overschrijding van de biota-MKN werd waargenomen voor HCBz, HBCD en dioxinen op één meetplaats in palingweefsel. Voor PFOS werd de norm overschreden op nagenoeg alle meetplaatsen en in beide vissoorten. Benzo(a)pyreen overschreed de biota-MKN op enkele locaties, zowel in driehoeksmossel als in zwanenmossel. De biota-MKN voor Hg en PBDE werden op alle meetplaatsen overschreden, in beide vissoorten. Voor HCBd en dicofol lagen alle metingen onder de rapportagegrens. Met uitzondering van PFOS, lag voor alle componenten de concentratie per versgewicht hoger in paling dan in baars, voor PFOS was het omgekeerde waar. Na correctie voor vetgehalte werden echter geen verschillen meer gevonden tussen baars en paling voor de gehaltes aan PBDE, HBCD en dioxines in spierweefsel, wat wijst op het lipofiele karakter van deze componenten. Concentraties van PAKs waren in driehoeksmosselen steeds hoger dan in zwanenmossel. Het is echter op dit moment niet mogelijk om een verklaring te geven voor deze resultaten aangezien er, tot zover onze kennis, momenteel geen literatuur bestaat over PAKs in zwanenmossel. Op basis van de resultaten van de huidige studie en een vergelijking met gegevens uit de literatuur kunnen we stellen dat de huidige biota-MKN voor Hg en PBDE wordt overschreden in alle vissoorten uit Vlaamse en Europese waterlopen.
In het bericht en ook in het bericht in de Standaard waarnaar gelinkt wordt staat geen enkel cijfer. Wel wordt beweerd dat de norm voor stoffen wordt overschreden (de norm maakt het verschil, er onder: vis kun je eten, er boven: beter niet eten).
Het is altijd beter als we mogen weten waar het hier precies over gaat.