Professor Jan Douwe van der Ploeg is de grootheid van het ‘andere Wageningen UR’. Hij pleit voor openheid van geest en – net als WUR-voorzitter Aalt Dijkhuizen – voor trouw aan de feiten. Hij werd geïnterviewd door Sebastiaan Aalst en Samuel Levie als tweede in hun serie gesprekken over de verduurzaming van het voedselsysteem.
Jan Douwe van der Ploeg is hoogleraar rurale sociologie aan de Universiteit van Wageningen. Hij ontvangt ons in zijn werkkamer die vol ligt met stapels papieren. Aan de muren hangen allerlei posters, op één zijn naast van der Ploegs’ gezicht Chinese letters te lezen. Jan Douwe legt uit dat hij ook actief is op de Universiteit van Peking. Geleidelijk aan komt een interessant gesprek op gang.
Het debat over de toekomst van ons voedselsysteem lijdt volgens Van der Ploeg onder een drietal fundamentele problemen. “Om te beginnen zien we te weinig dat mensen over hun eigen preferente invalshoeken heen stappen en eerst een alomvattend kader proberen te schetsen dat duidelijk maakt wat de problemen zijn waar we een antwoord op moeten vinden. Om vervolgens de vraag te stellen: wat betekent dat dan? Daarnaast praat men vaak op een manier die is losgezongen van de werkelijkheid. Men kent de empirie niet en is daar ook niet altijd in geïnteresseerd. Men is bezig met een virtuele werkelijkheid, c.q. met hoe het zou moeten zijn plaats van hoe het is. Tenslotte, leidt het debat onder een enorm sterke framing. Deze frames leiden in praktijk tot een vorm van bijziendheid, waardoor ontwikkelingen in de periferie buiten beeld blijven.”
Een praktisch voorbeeld van hoe zaken worden ‘weggeframed’ is volgens Van der Ploeg dat men het nooit heeft over de kleine boeren bedrijven met minder dan 2 hectare. Toch zijn er wereldwijd 800 miljoen van deze boerenbedrijven. Van der Ploeg: “Als je hen wegzet als niet relevant ben je met iets heel merkwaardigs bezig.”
Toch is dit ‘wegframen’ wat volgens Van der Ploeg op grote schaal gebeurt. Terwijl Jan Douwe op een leeg A-4tje voor ons een schets maakt hoe dit gebeurt. “Het is een soort verkokering. Je ziet een grote structurele coherentie tussen het Ministerie, Wageningen Universiteit, de top van de boerenbonden en de agribusiness die samen het expertsysteem vormen. Zij delen min of meer dezelfde visie. Zij kijken naar dat deel van de werkelijkheid dat men relevant vindt en zij missen daardoor een groot deel van het probleem en een serie aanzetten voor oplossingen.” De analyse is vervolgens een bekende; de wereldbevolking neemt toe en daarom zal er meer geproduceerd moeten worden. Dit betekent verdere intensivering en die moet worden gerealiseerd middels investeringen in nieuwe technologie. “Een aantrekkelijk verhaal, maar ook een verhaal waarin een aantal cruciale vragen niet worden beantwoord. Waar moet er geïntensiveerd worden? Moeten wij in Europa het voedsel voor de rest van de wereld produceren? Hoe moet er geïntensiveerd worden? En is er maar één manier van intensiveren?” Een andere blinde vlek die van der Ploeg in dit denken opmerkt is dat er vaak uitsluitend wordt gekeken naar technology-driven intensivering. Labour-driven intensivering wordt veelal over het hoofd wordt gezien, terwijl dit op de plekken waar intensivering echt nodig is juist voor de hand zou liggen. Een andere vraag die volgens Van der Ploeg te vaak word genegeerd is “Ten bate van wie is de intensivering?”
Van der Ploeg: “We lijken te vergeten dat landbouw meer is dan alleen voedselproductie. Het is ook een bron van inkomen. Honger uitbannen betekent dat je zowel productie nodig hebt als een koopkrachtige vraag. Het is een testemonium paupertatus om te zeggen we gaan een landbouwontwikkeling creëren als deze een groot deel van de landbouwbevolking geen enkele toekomst kan bieden.” Toch is het volgens Van der Ploeg wel de consequentie van het technocratische denken, dat het tot dergelijke ontsporingen kan leiden. “De technisch economische benadering die dominant is plaatst alle andere factoren zoals mensen, sociale- en maatschappelijke belangen buiten haakjes.”
Volgens Van der Ploeg is China een verpletterend voorbeeld dat het anders kan. “China heeft de total factor productivity het meest doen stijgen in de afgelopen 30 jaar. China laat daarmee volstrekt het tegenovergestelde zien van Afrika waar wij ons Westerse landbouwparadigma steeds aan het uitproberen zijn. In China is de productie gestegen en de armoede afgenomen. In Afrika stagneert de productie - neemt deze per hoofd van de bevolking zelfs af - en neemt de armoede toe.” Volgens Van der Ploeg heeft China het succes te danken aan uitgekiend overheidsbeleid: “Waar wij onze landbouwpolitiek steeds verder hebben afgebouwd – als onderdeel van het neo-liberale project – heeft China juist op een hele slimme manier landbouwpolitiek ontwikkeld. De welstand op het platteland is enorm verhoogd. Dat is ook een expliciete doelstelling van het beleid van China (leefbaarheid vergroten van het platteland). China is in staat om migratie te combineren met ontwikkeling van de landbouw.”
Dat is ook hard nodig volgens Van der Ploeg omdat een recente studie van CIRAD (Agricultural Research for Development) heeft aangetoond dat steden nooit in voldoende werkgelegenheid kunnen gaan voorzien. “In China is migratie een in essentie cyclisch fenomeen. Continue wisselwerking tussen stad en platteland. Men vertrekt uit de dorpen, werkt een tijdje in de industrie of de bouw en keert dan terug naar het eigen dorp. Ondertussen wordt een deel van het inkomen naar het dorp gestuurd, waardoor er een voortdurende stroom van inkomen naar het platteland is.” Een tweede voorbeeld dat Van der Ploeg noemt is Brazilië. “Kleine boeren produceren per hectare meer dan de grote bedrijven.” We vragen hem waarom deze feiten niet onder ogen worden gezien aangezien zij volgens hem zo onomstotelijk kunnen worden bewezen. “China wordt in het Westen niet gezien als referentiepunt. Het valt buiten het frame. Men kent het niet of het is zo anders dat men niet weet wat men er mee moet. Daarnaast botst het volledig met het Westerse landbouwparadigma. En in Brazilië kijkt men vooral naar de grote bedrijven. Zowel in geval van Brazilië als China reageert men op een manier van ‘wat moeten we ermee?’”
De bijziendheid van het expertsysteem leidt er volgens Van der Ploeg niet alleen toe dat deze en kansrijke ontwikkelingen elders over het hoofd worden gezien. Ook worden de zwaktes van het huidige systeem volgens Van der Ploeg onderschat. “Men blijft vasthouden aan het ideaal van het grootschalige sterk gespecialiseerde bedrijf, terwijl het precies deze bedrijven zijn die als eerste in de problemen kwamen vanaf het begin van de crisis in 2008-2009. Veel van die bedrijven kregen te maken met negatieve cashflow die door de banken moest worden bijgefinancierde. Juist deze bedrijven blijken niet bestand tegen volatiliteit in de markten. Gemengde, multifunctionele bedrijven (die zelf produceren en vermarkten) blijken robuuster te zijn. Van der Ploeg: “Het is zoals de Engelsen zeggen: het is niet slim om al je eieren in één mandje te leggen.”
Wij vragen hem wat we van de grote voedselconglomeraten mogen verwachten. Van der Ploeg laat er geen onduidelijkheid over bestaan: “De grote voedselimperia zouden weleens kunnen imploderen. Als gevolg van het hoge aantal overnames zijn de schulden hoger geworden dan de assets die zij bezitten. Deze bedrijven zullen het steeds moeilijker krijgen om zich te laten herfinancieren.” Als voorbeeld noemt hij Vion dat aanzienlijke onderdelen van het bedrijf moest verkopen. We vragen hem uiteraard wat de consequenties zouden zijn als de grote partijen om zouden vallen. Van der Ploeg: “De consequenties kunnen dramatisch zijn. Dan vallen er een hoop aanvoerlijnen van voedsel stil.” En dan plotseling lachend: “Dan gebeurt misschien wel hetzelfde als met de banken. Dat de overheid in zal grijpen. Dan worden het in plaats van supermarkten systeemmarkten!” We vragen hem of hij een dergelijk scenario reëel acht. “Natuurlijk. Neem Ahold. Toen de boekhoudschandalen naar buiten kwamen hebben de banken in moeten grijpen om het concern te redden. Zouden ze dat in de huidige markt nog doen? Ik denk het niet!”
Voor we afronden stellen we Van der Ploeg de vraag die we iedereen stellen: wat is uw aanbeveling richting consument, overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen?
“Ik zou de consument willen aanbevelen om eens in de zoveel tijd een echt goed stuk vlees te eten, in plaats van de grote hoeveelheden goedkoop vlees. De overheid zou meer ruimte moeten bieden aan het midden en kleinbedrijf, waarmee ze direct ook de werkgelegenheid stimuleren. Boeren adviseer ik om zich niet te laten verleiden tot eindeloze schaalvergroting, maar in te zetten op het ontwikkelen van multifunctionele activiteiten.” Voor de rest van het bedrijfsleven heeft Van der Ploeg ook nog een advies: “Doe eens wat origineels, het is allemaal zó sleets! En ten slotte aan de wetenschap: “Kijk eens hoe de dingen echt zitten. Stap uit de virtuele werelden!”
Samuel Levie en Sebastiaan Aalst van FoodCabinet.org voeren de komende maanden eens per twee weken een gesprek dat zij op Foodlog publiceren. We publiceren de interviews afwisselend onder de namen van Sebastiaan en Samuel. In hun gesprekken gaan ze op zoek naar het wat en hoe van de transitie naar een duurzaam voedselsysteem. Door een prominente denkers en doeners over en binnen het voedselsysteem aan het woord te laten, hopen ze inzicht krijgen in de heersende opvattingen, blinde vlekken, kansen en uitdagingen voor het zetten van beslissende stappen naar een duurzamer voedselsysteem. De weergave van de gesprekken wordt elke twee weken hier op Foodlog worden gepubliceerd.
Het eerste interview in deze serie, met Aalt Dijkhuizen, verscheen op 2 maart 2013.
Fotocredits: Jan Douwe van der Ploeg, tussenboerenbuur.nl
Dit artikel afdrukken
Het debat over de toekomst van ons voedselsysteem lijdt volgens Van der Ploeg onder een drietal fundamentele problemen. “Om te beginnen zien we te weinig dat mensen over hun eigen preferente invalshoeken heen stappen en eerst een alomvattend kader proberen te schetsen dat duidelijk maakt wat de problemen zijn waar we een antwoord op moeten vinden. Om vervolgens de vraag te stellen: wat betekent dat dan? Daarnaast praat men vaak op een manier die is losgezongen van de werkelijkheid. Men kent de empirie niet en is daar ook niet altijd in geïnteresseerd. Men is bezig met een virtuele werkelijkheid, c.q. met hoe het zou moeten zijn plaats van hoe het is. Tenslotte, leidt het debat onder een enorm sterke framing. Deze frames leiden in praktijk tot een vorm van bijziendheid, waardoor ontwikkelingen in de periferie buiten beeld blijven.”
Een praktisch voorbeeld van hoe zaken worden ‘weggeframed’ is volgens Van der Ploeg dat men het nooit heeft over de kleine boeren bedrijven met minder dan 2 hectare. Toch zijn er wereldwijd 800 miljoen van deze boerenbedrijven. Van der Ploeg: “Als je hen wegzet als niet relevant ben je met iets heel merkwaardigs bezig.”
Toch is dit ‘wegframen’ wat volgens Van der Ploeg op grote schaal gebeurt. Terwijl Jan Douwe op een leeg A-4tje voor ons een schets maakt hoe dit gebeurt. “Het is een soort verkokering. Je ziet een grote structurele coherentie tussen het Ministerie, Wageningen Universiteit, de top van de boerenbonden en de agribusiness die samen het expertsysteem vormen. Zij delen min of meer dezelfde visie. Zij kijken naar dat deel van de werkelijkheid dat men relevant vindt en zij missen daardoor een groot deel van het probleem en een serie aanzetten voor oplossingen.” De analyse is vervolgens een bekende; de wereldbevolking neemt toe en daarom zal er meer geproduceerd moeten worden. Dit betekent verdere intensivering en die moet worden gerealiseerd middels investeringen in nieuwe technologie. “Een aantrekkelijk verhaal, maar ook een verhaal waarin een aantal cruciale vragen niet worden beantwoord. Waar moet er geïntensiveerd worden? Moeten wij in Europa het voedsel voor de rest van de wereld produceren? Hoe moet er geïntensiveerd worden? En is er maar één manier van intensiveren?” Een andere blinde vlek die van der Ploeg in dit denken opmerkt is dat er vaak uitsluitend wordt gekeken naar technology-driven intensivering. Labour-driven intensivering wordt veelal over het hoofd wordt gezien, terwijl dit op de plekken waar intensivering echt nodig is juist voor de hand zou liggen. Een andere vraag die volgens Van der Ploeg te vaak word genegeerd is “Ten bate van wie is de intensivering?”
Van der Ploeg: “We lijken te vergeten dat landbouw meer is dan alleen voedselproductie. Het is ook een bron van inkomen. Honger uitbannen betekent dat je zowel productie nodig hebt als een koopkrachtige vraag. Het is een testemonium paupertatus om te zeggen we gaan een landbouwontwikkeling creëren als deze een groot deel van de landbouwbevolking geen enkele toekomst kan bieden.” Toch is het volgens Van der Ploeg wel de consequentie van het technocratische denken, dat het tot dergelijke ontsporingen kan leiden. “De technisch economische benadering die dominant is plaatst alle andere factoren zoals mensen, sociale- en maatschappelijke belangen buiten haakjes.”
Volgens Van der Ploeg is China een verpletterend voorbeeld dat het anders kan. “China heeft de total factor productivity het meest doen stijgen in de afgelopen 30 jaar. China laat daarmee volstrekt het tegenovergestelde zien van Afrika waar wij ons Westerse landbouwparadigma steeds aan het uitproberen zijn. In China is de productie gestegen en de armoede afgenomen. In Afrika stagneert de productie - neemt deze per hoofd van de bevolking zelfs af - en neemt de armoede toe.” Volgens Van der Ploeg heeft China het succes te danken aan uitgekiend overheidsbeleid: “Waar wij onze landbouwpolitiek steeds verder hebben afgebouwd – als onderdeel van het neo-liberale project – heeft China juist op een hele slimme manier landbouwpolitiek ontwikkeld. De welstand op het platteland is enorm verhoogd. Dat is ook een expliciete doelstelling van het beleid van China (leefbaarheid vergroten van het platteland). China is in staat om migratie te combineren met ontwikkeling van de landbouw.”
Dat is ook hard nodig volgens Van der Ploeg omdat een recente studie van CIRAD (Agricultural Research for Development) heeft aangetoond dat steden nooit in voldoende werkgelegenheid kunnen gaan voorzien. “In China is migratie een in essentie cyclisch fenomeen. Continue wisselwerking tussen stad en platteland. Men vertrekt uit de dorpen, werkt een tijdje in de industrie of de bouw en keert dan terug naar het eigen dorp. Ondertussen wordt een deel van het inkomen naar het dorp gestuurd, waardoor er een voortdurende stroom van inkomen naar het platteland is.” Een tweede voorbeeld dat Van der Ploeg noemt is Brazilië. “Kleine boeren produceren per hectare meer dan de grote bedrijven.” We vragen hem waarom deze feiten niet onder ogen worden gezien aangezien zij volgens hem zo onomstotelijk kunnen worden bewezen. “China wordt in het Westen niet gezien als referentiepunt. Het valt buiten het frame. Men kent het niet of het is zo anders dat men niet weet wat men er mee moet. Daarnaast botst het volledig met het Westerse landbouwparadigma. En in Brazilië kijkt men vooral naar de grote bedrijven. Zowel in geval van Brazilië als China reageert men op een manier van ‘wat moeten we ermee?’”
De bijziendheid van het expertsysteem leidt er volgens Van der Ploeg niet alleen toe dat deze en kansrijke ontwikkelingen elders over het hoofd worden gezien. Ook worden de zwaktes van het huidige systeem volgens Van der Ploeg onderschat. “Men blijft vasthouden aan het ideaal van het grootschalige sterk gespecialiseerde bedrijf, terwijl het precies deze bedrijven zijn die als eerste in de problemen kwamen vanaf het begin van de crisis in 2008-2009. Veel van die bedrijven kregen te maken met negatieve cashflow die door de banken moest worden bijgefinancierde. Juist deze bedrijven blijken niet bestand tegen volatiliteit in de markten. Gemengde, multifunctionele bedrijven (die zelf produceren en vermarkten) blijken robuuster te zijn. Van der Ploeg: “Het is zoals de Engelsen zeggen: het is niet slim om al je eieren in één mandje te leggen.”
Wij vragen hem wat we van de grote voedselconglomeraten mogen verwachten. Van der Ploeg laat er geen onduidelijkheid over bestaan: “De grote voedselimperia zouden weleens kunnen imploderen. Als gevolg van het hoge aantal overnames zijn de schulden hoger geworden dan de assets die zij bezitten. Deze bedrijven zullen het steeds moeilijker krijgen om zich te laten herfinancieren.” Als voorbeeld noemt hij Vion dat aanzienlijke onderdelen van het bedrijf moest verkopen. We vragen hem uiteraard wat de consequenties zouden zijn als de grote partijen om zouden vallen. Van der Ploeg: “De consequenties kunnen dramatisch zijn. Dan vallen er een hoop aanvoerlijnen van voedsel stil.” En dan plotseling lachend: “Dan gebeurt misschien wel hetzelfde als met de banken. Dat de overheid in zal grijpen. Dan worden het in plaats van supermarkten systeemmarkten!” We vragen hem of hij een dergelijk scenario reëel acht. “Natuurlijk. Neem Ahold. Toen de boekhoudschandalen naar buiten kwamen hebben de banken in moeten grijpen om het concern te redden. Zouden ze dat in de huidige markt nog doen? Ik denk het niet!”
Voor we afronden stellen we Van der Ploeg de vraag die we iedereen stellen: wat is uw aanbeveling richting consument, overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen?
“Ik zou de consument willen aanbevelen om eens in de zoveel tijd een echt goed stuk vlees te eten, in plaats van de grote hoeveelheden goedkoop vlees. De overheid zou meer ruimte moeten bieden aan het midden en kleinbedrijf, waarmee ze direct ook de werkgelegenheid stimuleren. Boeren adviseer ik om zich niet te laten verleiden tot eindeloze schaalvergroting, maar in te zetten op het ontwikkelen van multifunctionele activiteiten.” Voor de rest van het bedrijfsleven heeft Van der Ploeg ook nog een advies: “Doe eens wat origineels, het is allemaal zó sleets! En ten slotte aan de wetenschap: “Kijk eens hoe de dingen echt zitten. Stap uit de virtuele werelden!”
Samuel Levie en Sebastiaan Aalst van FoodCabinet.org voeren de komende maanden eens per twee weken een gesprek dat zij op Foodlog publiceren. We publiceren de interviews afwisselend onder de namen van Sebastiaan en Samuel. In hun gesprekken gaan ze op zoek naar het wat en hoe van de transitie naar een duurzaam voedselsysteem. Door een prominente denkers en doeners over en binnen het voedselsysteem aan het woord te laten, hopen ze inzicht krijgen in de heersende opvattingen, blinde vlekken, kansen en uitdagingen voor het zetten van beslissende stappen naar een duurzamer voedselsysteem. De weergave van de gesprekken wordt elke twee weken hier op Foodlog worden gepubliceerd.
Het eerste interview in deze serie, met Aalt Dijkhuizen, verscheen op 2 maart 2013.
Fotocredits: Jan Douwe van der Ploeg, tussenboerenbuur.nl
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Ik krijg de indruk dat Van der Ploeg een diverse en 'diepere' kijk heeft op landbouw dan CEO Dijkhuizen. Gelukkig komen er meer van dit soort geluiden bovendrijven, waardoor ik de indruk krijg dat de communicatie-afdeling zijn werk binnen WUR goed doet. In de Resource (het universiteitsmagazine) stond gelukkig ook al een goed stuk. De next step is denk ik van kwalitatief ook kwantitatieve analyses en scenario's -met nadruk op meerdere, pas dan kunnen we gaan kiezen- gaan maken. Ik kijk uit naar de volgende gesprekken en hoop dat ook niet-wur mensen geïnterviewd gaan worden.
Als ik dit stuk lees, dan heb ik het gevoel dat dhr Van der Ploeg de juiste vragen stelt, maar de verkeerde voorbeelden geeft.
De juiste vragen gaan inderdaad over waar en hoe je intensiveert en ten bate / ten koste van wat.
China ken ik inmiddels vrij goed (10 jaar daar). Professor van der Ploeg heeft het over een 'uitgekiend' landbouwbeleid van de Chinese overheid. Daarmee kom je meteen op het dilemma van de resultaten en de ethiek er van.
- Een Chinese boer kan namelijk geen stadsbewoner worden met dito rechten. Hij mag blijven produceren of hij kan fabrieksarbeider worden zonder secundaire voorzieningen.
- Een Chinese boer mag maar 1 kind krijgen met uitzonderingsgevallen voor 2 kinderen op basis van het geslacht van het eerste kind en zijn eigen etniciteit.
- De voorzieningen zijn op het platteland (veel) minder dan in de stad. (onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur)
- Hij kan praktisch zijn bedrijf niet uitbreiden doordat hij vrijwel geen toegang heeft tot kapitaal. Tevens zijn landrechten niet vrij verhandelbaar.
- al het lagere landbouwonderwijs is afgeschaft, dus er is weinig ontwikkeling van bottom-up.
Een Chinese boer mag dus door het uitgekiende beleid een keuterboer blijven zonder perspectief voor zijn enige kind. Dat kind mag gaan werken in de fabrieken in de stad zonder rechten.
Heerlijk. De menselijke maat. Wat een verademing na al die technologische vaagheden en de 'intellectueel snobbery' van de laatste tijd. Helaas maakt een van der Ploeg nog geen zomer.
Piet, dat betekent dat de Chinese overheid een duidelijke bevolkingspolitiek voert: niet teveel mensen naar de steden. Er is een quotum dat beter zelfvoorzienend kan blijven en zo het groeiende voedselprobleem van China (teveel mensen om via zijn eigen territoir te voeden) te ondervangen. De mensen in de steden zullen noodzakelijk via importen en big agri die China ook kenmerkt moeten worden gevoed.
Ik sprak over dit onderwerp in het verleden zowel met de door De Heij gehate CEO van Wageningen als met Van der Ploeg. Dijkhuizen ziet big agri. Van der Ploeg ziet small agri. Beide zijn kanten van dezelfde munt. Van der Ploeg is de eerste die dat erkent omdat hij geen agronomische blik op landbouw heeft, maar een sociologische: landbouwbeleid is bepalend voor maatschappijvorming en het voorkomen van uit de hand lopende sociale verhoudingen. Dàt is de boodschap van deze socioloog, al dertig lang. Big en small agri hebben beide hun functies. Big is er voor de steden en de materiële welvaart. Small is er om mensen niet allemaal naar de steden te laten trekken omdat ze daar niet allemaal kunnen redden. De gang naar de steden wordt bovendien steeds nijpender en heeft nadrukkelijk beleid nodig om afgeremd te worden; landbouw voor 'small communities' is daarin het meest geëigende instrument. Daarom is het van belang small beter te ontwikkelen en de gang naar de steden te remmen.
Die functie van 'small' zijn we vergeten en willen we niet zien. En zoals Piet terecht opmerkt: ook de harde kant daarvan mogen we niet vergeten. Om daar de ruige kanten af te halen pleit Van der Ploeg voor een blik op de ontwikkeling van small agri. Deze man kijkt overigens, net als Dijkhuizen, met een blik die de Hollandse kaasstolp nadrukkelijk is ontvlogen.
Vijftien jaar geleden lag er nog een Chinees plan om 400 steden te bouwen met een miljoen inwoners per stad. Dat plan hebben ze losgelaten en ze zijn nu het platteland aan het ontwikkelen. Met nog wel de haken en ogen die Piet terecht noemt.