Busschaert was oorspronkelijk op zoek naar mogelijke verschillen tussen rode en groene appels. Hij liet uiteindelijk 12 appelsoorten onderzoeken, die bij zes verschillende telers vandaan kwamen, verspreid over heel Vlaanderen. De resultaten waren opmerkelijk. 'Bleek dat de rode soorten 10 tot 18 procent meer voedingsvezels bevatten dan groene. Nog belangrijker is de aanwezigheid van quercetine, wat goed is tegen hart- en vaatziekten. In een rode appel zit er tot 480 milligram per kilogram, bij een groene tot 250 milligram. En dan is er nog het cholesterol verlagende pectine. Ook daar zit tot een derde meer van in een rode appel', zegt hij in De Standaard. Al die goede stoffen zitten overigens vooral in de schil, dus je kunt je appeltje maar beter niet schillen.

Bijzonder was bovendien dat Busschaert ook verschillen ontdekte tussen appels van verschillende herkomst: ‘Appels uit Haspengouw, Limburg en een stukje Vlaams-Brabant bevatten tot 20 procent meer van die verschillende stoffen dan die uit West-Vlaanderen. Ik trok ook naar fruitboeren in Melsele (Oost-Vlaanderen) en Arendonk (Antwerpen) en zag de waarden geleidelijk stijgen. Let op, ik zeg niet dat appels uit West-Vlaanderen slecht zijn. Maar de top zit in de fruitstreek Haspengouw.'

De verklaring voor de verschillen is volgens Busschaert eenvoudig: de samenstelling van de bodem. De West-Vlaamse kleigrond is beter geschikt voor aardappelen, de Limburgse zandleemgrond leent zich beter voor fruitteelt omdat de bomen er diep kunnen wortelen en meer voedingsstoffen uit de bodem kunnen opnemen. De ervaring en expertise van de Limburgse fruittelers doen volgens Busschaert de rest.

Fotocredits: JanneM
Dit artikel afdrukken