De klassieke aanpak van onderzoek naar gewichtstoename bij de mens is kijken naar de invloed van voedingsstoffen, kwantitatief en kwalitatief, op metabole processen. Hoe gaat het lichaam om met de energie uit voeding? De meeste theorieën gaan uit van één of andere vorm van sturing, met ‘bedoelde’ biologische reacties op chemische processen. Daarbij wordt het menselijk lichaam gezien als een reactorvat waarin het borrelt en pruttelt, wat een vorm van orde of balans (homeostase genaamd) in duizenden biochemische processen moet opleveren.

Een verstoring daarvan, zoals gewichtstoename, moet in deze mechanistische benadering wel te wijten zijn aan het verkeerd gaan van een of meerdere van die processen in de talloze metabole ‘paden’. Die lopen idealiter rechtstreeks ‘downstream’ van de blauwdruk die de genen zijn, via de productie van eiwitten (enzymen, hormonen en andere actieve stoffen) naar een eindresultaat: gezondheid.

Metaforen
Andersoortig onderzoek heeft andere benaderingen van de menselijke metabole regulering opgeleverd. De bacteriën en aanverwante minuscule levensvormen in de darmen hebben een autonome werking op de menselijke stofwisseling. Ze produceren ongevraagde, doch welkome vetten en hormonen, beïnvloeden het immuunsysteem en staan via een meervoudig datanetwerk in contact met de hersenen. Metaforen als ‘chemische fabriek’ en ‘brain in the gut’ moeten een idee geven van wat de darmen allemaal nog meer kunnen dan poep maken. Het microbioomonderzoek bloeit volop, is veelbelovend, zeer technisch en datarijk, en (daardoor) wijdlopig. Even futuristisch als de astronomie.

In de hersenen vindt metabole procestechniek van de allerhoogste orde plaatst. In clustertjes neuronen zo groot als speldenknopjes wordt van alles en nog wat geregeld: honger, verzadiging, energiebalans, hormoonproductie, vetopslag, allerlei driften etc. Het is heel goed mogelijk dat bij een heel obees persoon van zestien jaar enkele tientallen hersencellen net even anders functioneren dan bij een slanke leeftijdgenoot. Een paar cellen meer of minder bepalen of je gevoelig bent voor alcoholverslaving of niet, om een voorbeeld te geven van hoe precies bepaalde functies gelokaliseerd zijn.

En dan zijn er nog de theorieën die willen dat er niets geregeld wordt, dat het onderzoek allemaal teleologisch giswerk is, gebaseerd op de onjuiste aanname dat de biologie een doel heeft. Zulke theorieën gaan niet uit van sturing, maar van concurrerende relaties tussen de triljoenen semi-autonome cellen waaruit een organisme bestaat. Van in wezen ongereguleerd, ongecontroleerd, maar concurrerend gedrag van die cellen, die samen een complex en ‘plastisch’ organisme vormen.

Met het ontbreken van een unificerende theorie is toch iets bewezen, namelijk dat obesitas een multifactoriële ziekte is
Gegoochel
Een en ander zou begrijpelijk moeten maken dat alle wereldvermaarde obesitasgeleerden, zoals vorig jaar bijeen op de conferentie van de British Royal Society, tot de slotsom moesten komen dat zij niet tot overeenstemming konden komen over wat obesitas veroorzaakt (maar wel over wat het niet veroorzaakt, dat is ook belangrijk).

Met het ontbreken van een unificerende theorie is toch iets bewezen, namelijk dat obesitas een multifactoriële ziekte is. Van honderden genen die betrokken zijn bij vetopslag tot de dichtheid van fastfoodrestaurants in de woonomgeving: het heeft allemaal invloed op de obesitasepidemie. En dat op zich rechtvaardigt al het specialistische deelonderzoek, dat tot op de molecuul en de cel precies is, maar waarvan de betekenis of het bereik niet heel groot is.
In kringen van obesitasonderzoekers wordt aangedrongen op meer en vooral langlopender onderzoek om de effecten op de lange duur van interventies te kunnen beoordelen. Wat doet een low carb dieet na vijf jaar? En intermittent fasting? En onverzadigde vetzuren in plaats van verzadigde na tien jaar voor het hart? Hoe leer je kinderen gezond eten? Veel onderzoek is om ethische redenen niet mogelijk. Je kan niet iemand drie jaar alleen aardappelen laten eten (wat hij nog zou overleven ook waarschijnlijk). Beperkingen in de opzet van het onderzoek, de complexiteit van de voedselomgeving en het rekenkundige gegoochel met de data leveren vaak ongewenste uitdagingen op, om het eufemistisch uit te drukken.

Zo’n petieterig deelonderzoek naar een specifiek plekje in de hersenen (een plukje ‘semi-autonome cellen’) in een muismodel heeft wel iets heel belangrijks opgeleverd: een verklaring voor het jojo-effect
Muismodel
Zo’n petieterig deelonderzoek naar een specifiek plekje in de hersenen (een plukje ‘semi-autonome cellen’) in een muismodel heeft wel iets heel belangrijks opgeleverd: een verklaring voor het jojo-effect. Iedereen die vaker op een dieet is geweest, welk ook, kent het verschijnsel, dat zelfs een eigen Wikipediapagina heeft.

‘Muismodel’ is een eufemisme voor kooien vol speciaal gefokte proefdieren. Een mens is geen muis, is het veelgehoorde cliché, maar de lichaampjes en hersenen van de knaagdiertjes hebben wel veel overeenkomsten met die van de mens. De technieken om te meten in de hersenen, de hersenen tot op de neuron precies te beïnvloeden en parallellen te trekken met humaan gedrag gaan de pet van niet-ingewijden ver te boven. Maar de uitkomsten zijn vaak wel helder, zoals in bovengenoemd onderzoek over alcoholafhankelijkheid. En ook in dit jojo-onderzoek.

Het speelt zich af in een gebiedje in de hypothalamus dat de arcuate nucleus (ARC) heet. Hier worden eetlust en gewichtsregulatie gecontroleerd. Het bevat twee soorten neuronen, die een tegenovergestelde werking hebben. Het blijkt dat een tijdje ondervoeding, zoals een periode van diëten, de vorm en werking van dit clustertje neuronen beïnvloedt, waardoor niet alleen de honger- en verzadigingsbeleving verandert, maar ook de energiebalans.

Synapsen
“De circuits in de hypothalamus die het hongergevoel controleren, bepalen in belangrijke mate het lichaamsgewicht; maar hoe gewichtsverlies deze circuits vormgeeft zodat ze de voedselconsumptie stimuleren totdat het verlies aan gewicht weer gecompenseerd is, blijft onduidelijk,” schrijven de onderzoekers. Hongeren, ‘calorische deprivatie’, beïnvloedt de plasticiteit van de ARC-neuronen. De activiteit van de synapsen neemt toe, alsook de productie van signaalstoffen. Die werken door in de omliggende hersengebiedjes.

Dit verschijnsel, ‘synaptische plasticiteit’, is het veranderen van de werking en het aantal van synapsen, die de verbindingen voor signaaloverdracht tussen de neuronen vormen en daardoor de intensiteit van de hersenfuncties bepalen. Oefening, training, ervaring, stress en andere vormen van herhaling en gewenning werken op de plasticiteit. Dat leereffect kan blijvende of kortstondige structurele of functionele invloed hebben.

In dit geval bleven de synapsen lang overactief, om het zo te zeggen, met een verhoogd hongergevoel en een veranderde energiemanagement tot gevolg. Dat blijft zo, tot het oorspronkelijke lichaamsgewicht weer bereikt is: de jojo.

Allicht spreken de onderzoekers de wens uit dat de bevindingen van hun werk zullen leiden tot een therapie.

Stel je voor: een medicijn dat precies die paar neuronen weet te vinden en dat met de juiste dosis de jojo weet te besturen. Zijn we dan ook verlost van alle andere theorieën?
Dit artikel afdrukken