LTO-voorzitter Sjaak van der Tak en LTO-directeur Hans Van den Heuvel reageren op twee artikelen die vorige week in het Financieele Dagblad geplaatst zijn.
De rentabiliteit in de Nederlandse landbouw is voor veel agrarische sectoren structureel negatief (FD, 03-02-2023). Het Financieele Dagblad berekende dat het gemiddelde landbouwbedrijf sinds de eeuwwisseling een negatief netto bedrijfsresultaat had van opgeteld bijna zeshonderdduizend euro. Het zijn zorgwekkende cijfers die serieus genomen moeten worden. Maar de afdronk die na lezing blijft hangen, is toch vooral de vraag of landbouw in Nederland niet neerkomt op vernietiging van kapitaal en menselijk talent. Vier dagen later ging de krant daar in een hoofdredactioneel commentaar nog eens overheen: ‘Herbezinning op de landbouw is vereist’ (FD, 07-02-2023). De FD-redactie betwijfelt op ‘uitbreiding van de toch al omvangrijke steun voor boeren’ tot een betere toekomst voor Nederlandse boeren kan leiden. Met die perspectiefloze conclusie vliegt de analyse danig uit de bocht.
Vooraleerst verdienen de gepresenteerde cijfers enige relativering. ‘Rentabiliteit’ is een gestandaardiseerde rekensom waarbij de inzet van kapitaal (grond, opstallen, materialen) en arbeidsuren worden gebaseerd op standaard-normkosten. Uitzonderingen daargelaten heeft geen enkel boerenbedrijf de voorbije twee decennia zes ton verlies geleden. Maar het is waar dat – wanneer de arbeidsuren die een boer in zijn bedrijf investeert, worden berekend via een marktconform uurloon – het resultaat onder de streep er vaak dramatisch uitziet. Als een boer aan het einde van een kalenderjaar berekend wat zijn feitelijke netto-uurloon was, zullen weinigen verklaren dat ze voor dit beroep hebben gekozen om er rijk van te worden.
Maar de afwegingen die een boer maakt, zijn zelden gebaseerd op een steriele, financiële kosten-batenanalyse. Overwegingen zoals het voortzetten van het bedrijf van je ouders, het onderdeel zijn van de gemeenschap waarin je geboren en getogen bent, het uitoefenen van een ambacht dat ‘in je bloed zit’ en levensgeluk wegen zwaarder. Boeren en tuinders leven en werken in een sociaal-cultureel veld en het belang daarvan mag niet onderschat worden.
Tegelijkertijd verdienen de cijfers het om serieus genomen te worden. Kijkend naar het netto jaarinkomen leeft bijna de helft van de Nederlandse boeren onder de armoedegrens. Een situatie die in de toekomst alleen maar vaker dreigt op te treden. De markt, de overheid en de samenleving vragen van boeren om in hun bedrijfsvoering meer en meer maatregelen te nemen in het belang van klimaat, biodiversiteit en dierenwelzijn. Boeren nemen die maatschappelijke opgave volstrekt serieus en zijn bereid die bocht te nemen. Maar het zijn maatregelen die kostprijsverhogend doorwerken - en die hogere productiekosten zullen linksom of rechtsom vergoed moeten worden. Temeer omdat producten van Nederlandse grond ‘in het winkelschap’ concurreren met producten uit andere landen waar lagere productie-eisen gelden. De situatie waarbij boeren politiek en maatschappelijk worden afgerekend op hun extra inzet, terwijl deze inzet financieel volstrekt onmogelijk wordt gemaakt, biedt geen enkel perspectief. Het leidt tot, wat Johan Remkes zo treffend formuleerde, ‘wanhoop in de ogen van redelijke mensen’.
Nederlandse consumenten zijn zich heel wel bewust van het feit dat agrariërs buiten onze landsgrenzen - in Afrika, Azië en Latijns-Amerika - zich in een dergelijke benarde positie kunnen bevinden. Het Fairtrade keurmerk is specifiek gericht op de bescherming van arbeidsrechten en de inkomenspositie van primaire producenten, die beschermd moeten worden tegen de grillen van markt en overheid; temeer wanneer ze extra rekening houden met milieucriteria. Overal ter wereld zijn het de boeren, de primaire voedselproducenten, die klem raken in de wetten van het agrofoodsysteem. Wanneer minister Adema van LNV stelt dat ‘een boer met zijn product vaak alleen staat tegenover grote partijen als voerleveranciers, voedselverwerkingsbedrijven en supermarkten’ benoemt hij een feit waar veel boeren mee worstelen. Zijn toezegging om in het landbouwakkoord afspraken te maken waarmee ‘alle partijen bijdragen aan een toekomstig beter verdienmodel voor de boer’ is geen geschenk, maar harde noodzaak.
Eeuwenlang is Nederland toonzettend geweest in het ontwerpen van toekomstrobuuste landbouwsystemen. Laat ons land nu toonzettend zijn in het ontwerpen van een voedselsysteem waarin de primaire producent niet gekannibaliseerd wordt. Een voedselsysteem dat werkelijk volhoudbaar is - voor mens, dier, natuur en milieu. En de boer.
Stoppen geen oplossing
Na lezing van de door ons aangehaalde FD-artikelen zou de afdronk kunnen zijn dat we in Nederland maar beter stoppen met landbouw. Het lot van elke delta op aarde is om te eindigen als Manhattan of Shanghai: een hermetisch dichtbebouwde delta met een beetje recreatiegroen. Biedt dat voor Nederland een meer wenkend toekomstperspectief? Wij menen van niet.
Te platgeslagen
Ook de FD-redactie gaat in haar commentaar aan dat alles voorbij. Zonder enige context of duiding wordt de Nederlandse landbouw platgeslagen tot ‘een agrarisch model dat driekwart van zijn productie exporteert’. Eind vorige maand publiceerden het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Wageningen Economic Research exportcijfers van de Nederlandse landbouw in 2022. Uit die cijfers blijkt dat 69,7% van de export van landbouwgoederen van Nederlandse makelij naar andere EU-landen gaat. Meer dan de helft daarvan gaat naar onze directe buurlanden; België, Frankrijk, Engeland en ruim een kwart van alle export gaat naar Duitsland. Nog los van het feit dat een aanzienlijk deel van de totale export bestaat uit doorvoer en wederuitvoer van producten die via de Rotterdamse haven de Europese markt bereiken (Nederland is de twee na grootste exporteur van mango’s ter wereld). Dat alles op één hoop gooien gaat meer over beeldvorming dan over een zinvolle reflectie op onze landbouw in internationaal perspectief.
Wie de voorbije jaren op zomervakantie is geweest in (Zuid)-Frankrijk, Spanje of Italië moet bijna wel geconfronteerd zijn geraakt met het besef hoe kwetsbaar onze Europese voedselvoorziening is. Steeds vaker raken oogsten verloren. Met toenemende klimaatverandering, hitte en droogte zullen grote delen van het Europese continent in de komende generatie hun landbouwkundige potentie verliezen. Binnen dat perspectief heeft Nederland een optimale ligging. Ook dát besef is relevant. Hoe gaan we de Europese burger over een generatie van voedsel voorzien? Niet alles laat zich uitdrukken in rentabiliteit. We staan voor de dure opdracht om de transitie in de Nederlandse landbouw zo vorm te geven dat de boer werkelijk toekomst heeft. Precies dit vormt de belangrijkste opdracht van het Landbouwakkoord dat nu op de onderhandelingstafel ligt.
Dit artikel afdrukken
Vooraleerst verdienen de gepresenteerde cijfers enige relativering. ‘Rentabiliteit’ is een gestandaardiseerde rekensom waarbij de inzet van kapitaal (grond, opstallen, materialen) en arbeidsuren worden gebaseerd op standaard-normkosten. Uitzonderingen daargelaten heeft geen enkel boerenbedrijf de voorbije twee decennia zes ton verlies geleden. Maar het is waar dat – wanneer de arbeidsuren die een boer in zijn bedrijf investeert, worden berekend via een marktconform uurloon – het resultaat onder de streep er vaak dramatisch uitziet. Als een boer aan het einde van een kalenderjaar berekend wat zijn feitelijke netto-uurloon was, zullen weinigen verklaren dat ze voor dit beroep hebben gekozen om er rijk van te worden.
Kijkend naar het netto jaarinkomen leeft bijna de helft van de Nederlandse boeren onder de armoedegrensSociaal-cultureel veld
Maar de afwegingen die een boer maakt, zijn zelden gebaseerd op een steriele, financiële kosten-batenanalyse. Overwegingen zoals het voortzetten van het bedrijf van je ouders, het onderdeel zijn van de gemeenschap waarin je geboren en getogen bent, het uitoefenen van een ambacht dat ‘in je bloed zit’ en levensgeluk wegen zwaarder. Boeren en tuinders leven en werken in een sociaal-cultureel veld en het belang daarvan mag niet onderschat worden.
Tegelijkertijd verdienen de cijfers het om serieus genomen te worden. Kijkend naar het netto jaarinkomen leeft bijna de helft van de Nederlandse boeren onder de armoedegrens. Een situatie die in de toekomst alleen maar vaker dreigt op te treden. De markt, de overheid en de samenleving vragen van boeren om in hun bedrijfsvoering meer en meer maatregelen te nemen in het belang van klimaat, biodiversiteit en dierenwelzijn. Boeren nemen die maatschappelijke opgave volstrekt serieus en zijn bereid die bocht te nemen. Maar het zijn maatregelen die kostprijsverhogend doorwerken - en die hogere productiekosten zullen linksom of rechtsom vergoed moeten worden. Temeer omdat producten van Nederlandse grond ‘in het winkelschap’ concurreren met producten uit andere landen waar lagere productie-eisen gelden. De situatie waarbij boeren politiek en maatschappelijk worden afgerekend op hun extra inzet, terwijl deze inzet financieel volstrekt onmogelijk wordt gemaakt, biedt geen enkel perspectief. Het leidt tot, wat Johan Remkes zo treffend formuleerde, ‘wanhoop in de ogen van redelijke mensen’.
Overal ter wereld zijn het de boeren, de primaire voedselproducenten, die klem raken in de wetten van het agrofoodsysteemBeter verdienmodel noodzaak
Nederlandse consumenten zijn zich heel wel bewust van het feit dat agrariërs buiten onze landsgrenzen - in Afrika, Azië en Latijns-Amerika - zich in een dergelijke benarde positie kunnen bevinden. Het Fairtrade keurmerk is specifiek gericht op de bescherming van arbeidsrechten en de inkomenspositie van primaire producenten, die beschermd moeten worden tegen de grillen van markt en overheid; temeer wanneer ze extra rekening houden met milieucriteria. Overal ter wereld zijn het de boeren, de primaire voedselproducenten, die klem raken in de wetten van het agrofoodsysteem. Wanneer minister Adema van LNV stelt dat ‘een boer met zijn product vaak alleen staat tegenover grote partijen als voerleveranciers, voedselverwerkingsbedrijven en supermarkten’ benoemt hij een feit waar veel boeren mee worstelen. Zijn toezegging om in het landbouwakkoord afspraken te maken waarmee ‘alle partijen bijdragen aan een toekomstig beter verdienmodel voor de boer’ is geen geschenk, maar harde noodzaak.
Eeuwenlang is Nederland toonzettend geweest in het ontwerpen van toekomstrobuuste landbouwsystemen. Laat ons land nu toonzettend zijn in het ontwerpen van een voedselsysteem waarin de primaire producent niet gekannibaliseerd wordt. Een voedselsysteem dat werkelijk volhoudbaar is - voor mens, dier, natuur en milieu. En de boer.
Stoppen geen oplossing
Na lezing van de door ons aangehaalde FD-artikelen zou de afdronk kunnen zijn dat we in Nederland maar beter stoppen met landbouw. Het lot van elke delta op aarde is om te eindigen als Manhattan of Shanghai: een hermetisch dichtbebouwde delta met een beetje recreatiegroen. Biedt dat voor Nederland een meer wenkend toekomstperspectief? Wij menen van niet.
Met toenemende klimaatverandering, hitte en droogte zullen grote delen van het Europese continent in de komende generatie hun landbouwkundige potentie verliezen. Binnen dat perspectief heeft Nederland een optimale liggingWat zich hier ook wreekt, is het feit dat de Europese Unie (bedolven onder visies, toekomstscenario’s, strategieën, verordeningen en richtlijnen) niet over een Europese voedselvisie beschikt. Binnen de Europese Green Deal is een Farm to Fork strategie vastgesteld, maar die focust volledig op het terugdringen van de milieu- en klimaateffecten van de Europese landbouw. Steeds meer lijkt het beeld te ontstaan alsof duurzame landbouw erop neerkomt dat elke lidstaat maar voor zichzelf moet zorgen en we overal min of meer hetzelfde doen. Een benadering die er volstrekt aan voorbij gaat dat de Europese Unie - één interne markt met 450 miljoen burgers en consumenten - niet homogeen is. Het is niet zo dat Nederland de wereld van frieten en patatten voorziet. Maar wel dat onze aan-zee-gelegen kleigronden bij uitstek geschikt zijn voor de productie van pootaardappelen die we exporteren zodat andere landen hun eigen aardappelen kunnen kweken. Zo is ons laagveengebied bij uitstek geschikt voor melkproductie, levert Frankrijk met zijn vele zonuren het zwaartepunt voor graan en zonnebloemolie, et cetera. Duurzaamheid is ook en vooral: efficiënt produceren en zo verliezen voorkomen. Een visie die in Europa ernstig lijkt te ontbreken.
Te platgeslagen
Ook de FD-redactie gaat in haar commentaar aan dat alles voorbij. Zonder enige context of duiding wordt de Nederlandse landbouw platgeslagen tot ‘een agrarisch model dat driekwart van zijn productie exporteert’. Eind vorige maand publiceerden het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Wageningen Economic Research exportcijfers van de Nederlandse landbouw in 2022. Uit die cijfers blijkt dat 69,7% van de export van landbouwgoederen van Nederlandse makelij naar andere EU-landen gaat. Meer dan de helft daarvan gaat naar onze directe buurlanden; België, Frankrijk, Engeland en ruim een kwart van alle export gaat naar Duitsland. Nog los van het feit dat een aanzienlijk deel van de totale export bestaat uit doorvoer en wederuitvoer van producten die via de Rotterdamse haven de Europese markt bereiken (Nederland is de twee na grootste exporteur van mango’s ter wereld). Dat alles op één hoop gooien gaat meer over beeldvorming dan over een zinvolle reflectie op onze landbouw in internationaal perspectief.
Niet alles laat zich uitdrukken in rentabiliteitVoedselzekerheid
Wie de voorbije jaren op zomervakantie is geweest in (Zuid)-Frankrijk, Spanje of Italië moet bijna wel geconfronteerd zijn geraakt met het besef hoe kwetsbaar onze Europese voedselvoorziening is. Steeds vaker raken oogsten verloren. Met toenemende klimaatverandering, hitte en droogte zullen grote delen van het Europese continent in de komende generatie hun landbouwkundige potentie verliezen. Binnen dat perspectief heeft Nederland een optimale ligging. Ook dát besef is relevant. Hoe gaan we de Europese burger over een generatie van voedsel voorzien? Niet alles laat zich uitdrukken in rentabiliteit. We staan voor de dure opdracht om de transitie in de Nederlandse landbouw zo vorm te geven dat de boer werkelijk toekomst heeft. Precies dit vormt de belangrijkste opdracht van het Landbouwakkoord dat nu op de onderhandelingstafel ligt.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Als de heren van de lto nu eens zich met andere problemen gaan bezig houden die groter zijn en de boeren meer raken . Dan kijken de boeren zelf wel of ze genoeg verdienen. Als ik zo om mij heen kijk zal het nog wel mee vallen met dat inkomen.
Ik weet het beter, Kees?
Jos, je weet het beter leg eens uit ?
In dit debat tussen LTO en FD worden twee zaken door elkaar gegooid: landbouw als sector en boeren als ondernemer. En het verschil tussen die twee is een structuur-issue en een vraag wat voor business-model we willen voor het platteland.
De gewraakte cijfers die het FD uit de dataset van WEcR plukt zeggen iets over de rentabiliteit van de huidige bedrijfsstructuur. Daar zitten veel bedrijven in die geen opvolger hebben, soms nog best een aardig inkomen ook al halen ze niet het CAO loon per uur (maar ze maken wel meer dan 40 uur en hebben een behoorlijk eigen vermogen) en sommigen herinvesteren niet meer. Hun kinderen gaan wat anders doen. Van het huidige aantal bedrijven zal de helft in 2040 niet door de volgende generatie zijn overgenomen. In het landbouweconomen- en beleidsjargon staat dat na de tweede wereldoorlog bekend als het kleine-boeren-vraagstuk dat door de tredmolen van mechanisering, automatisering, robotisering en daarbij horende schaalvergroting wordt veroorzaakt.
Dat is geen maatstaf of je op de 1.5 miljoen ha die we niet nodig hebben voor woningbouw etc. wel of geen landbouw moet doen. Aangezien natuur niet gratis is, is landbouw daar zelfs de meest profijtelijke activiteit. In een gedachtenexperiment zou je die grond opnieuw kunnen inpolderen en ontginnen en er bedrijven op kunnen zetten van optimale grootte. Dan zul je zien dat dit rendabel kan en met techniek zonder al te veel emissies.
LTO gaat het vanzelfsprekend vooral over het aantal boeren (zo veel mogelijk) en een inkomen voor die boeren. Je zou dan kunnen zeggen vanuit het economen-theorieboekje: we moeten zo snel mogelijk naar die optimale structuur. Dat is een ontwikkeling die in de glastuinbouw en varkenshouderij deels wel heeft plaats gevonden, en die ook in de melkveehouderij ruimte oplevert in processen in het NPLG, maar toch heel lastig is. André Hoogendijk beschrijft in een andere lijn hier op Foodlog nog eens hoe Mansholt in 1968 dat met structuurbeleid probeerde om uit het probleem van overschotproductie + lage inkomens te komen. Hetzelfde zie je nu bij voorstellen van de overheid om uit het probleem van emissies + lage inkomens te komen: als de duurzaamheidseisen bij de boeren neerlegt, versnel je de bedrijfsbeëindiging en roep je begrijpelijkerwijs veel weerstand op.
Blijft dus over dat je of de belastingbetaler voor de milieumaatregelen laat betalen, of ze pas op een termijn van 20 jaar of zo laat ingaan, dan kan iedereen er nu al rekening mee houden (maar dat kan niet meer, want het beleid heeft de in wetten verankerde eisen van de samenleving jaren voor zich uitgeschoven). Ook bij betaling door de overheid gaat de rentabiliteit (zo je wil het verdienmodel) niet beter worden, het wordt alleen niet slechter. (en ja je kunt je al of niet via bijmengen richten als sector op wat duurdere segmenten in de exportmarkt, voor zover dat autonoom niet al gebeurt).
Als je met de bestaande bedrijfsstructuur meer inkomen wil, dan moet je het zoeken in een ander businessmodel en meer geld proberen te halen uit diensten (privaat via zorg, horeca, korte ketens, boerderij-product verwerking of publiek via eco-systeemdiensten) want de voedselprijzen worden internationaal gedicteerd (bv. door bedrijven in het buitenland die groter zijn dan de onze). Wat ZLTO (een van de eigenaren van LTO) in navolging van de Belgische Boerenbond ooit benoemde als plattelandsondernemers. Daar lees ik hierboven dan weer weinig over.
Dit alles om het plaatje in deze discussie, die ongetwijfeld doorwerkt bij de tafeldames en -heren van het Landbouwakkoord, wat te verhelderen en vooral te verbreden. Als we in een fase zitten van een herijking van de toekomst van de landbouw, zodat die tot 2050 weer vooruit kan, dan kan het gesprek niet snel breed genoeg zijn en moeten alle aspecten onder ogen worden gezien.
Het gaat er meer om hoeveel uren boeren nodig hebben om al het werk rond te zetten. Er worden allerlei zaken rond milieu, mest, bufferstroken, naar biologisch, etc. in het leven geroepen waarbij boeren een hoop extra werk moeten gaan verzetten. Het vooruitzicht van boeren is een werkweek van 100 uur voor hetzelfde loon.