Hoe kunnen we het dagelijks leven beter begrijpen en inzichten gebruiken om iets van de toekomst te verkennen? Dat is het wezenlijke doel van modellen. Met demografische prognosemodellen proberen we de empirische realiteit te vatten in abstracties met langdurige geldigheid, door die te ontdoen van dagelijkse turbulentie. Net als bij natuurkundige modellen benaderen we in demografische modellen de empirie van alledag mathematisch, het gaat dan om statistische kansen in menselijk gedrag.

Wetmatigheid demografisch gedrag heeft beperkte geldigheidsduur
Helaas heeft de wetmatigheid van demografisch gedrag een beperktere geldigheidsduur. Gedrag kan in de loop der jaren sterk veranderen. Wie in een bepaalde periode is geboren combineert op unieke wijze zijn individuele ontwikkeling met de condities van de tijdgeest. Een twintiger in de jaren zeventig nam andere stappen in het leven dan een twintiger nu.

Om dat statistisch te expliciteren worden in demografische analyses geboortejaar, levensloop en tijdgeest als drie belangrijkste conditionerende variabelen weergegeven in een zogenaamd diagram van Lexis. Dat perspectief levert in elk waargenomen kalenderjaar een geboortegeneratie met een bepaalde leeftijd en een kans op een demografische transitie.

Demografische prognosemodellen kunnen rekenkundig gezien zeer sophisticated zijn. Maar ze benaderen de empirische realiteit alleen zolang er geen sociale of economische triggers zijn waardoor individueel demografische gedrag verandert. Op dit moment zijn prognoses een stuk onbetrouwbaarder dan in voorgaande decennia
Zo was voor een babyboomer als vijfentwintigjarige in 1968 de kans om op die leeftijd te trouwen of een nakomeling te krijgen groter dan voor iemand die nu vierentwintig is. Millennials wonen nu vaker alleen of zijn teruggekeerd naar pappa en mamma, omdat ze geen betaalbaar huis vinden. Getrouwd wordt er op die leeftijd nu nauwelijks nog, want kinderen krijgen is iets voor dertigers geworden. Demografisch gedrag kan dus zeer volatiel blijken. Het wordt beïnvloed door wat je de tijdgeest zou kunnen noemen. Hoe kun je dan bijvoorbeeld toch toekomstige kindertallen betrouwbaar prognosticeren?

Hoe kun je kindertallen prognosticeren?
Zoals gezegd baseert de kwantitatieve demografische vooruitblik zich vooral op het idee van leeftijdsstructuur en waargenomen kansen in gedrag. Als bijvoorbeeld wordt uitgegaan van reproductieve leeftijden tussen 15 en 45 jaar, dan is feitelijk vast te stellen hoeveel vrouwen er van die leeftijd zijn. Koppel vervolgens per leeftijd de waargenomen kans op moederschap en je hebt een kanswaarde. Door die kanswaarde te transponeren naar vrouwen in het daaropvolgende jaar en het daaropvolgende jaar etc., kun je een beeld krijgen van het aantal te verwachten geboorten. Uiteraard moet je dan ook immigratie en emigratie erbij betrekken. Want als er ineens tienduizenden Oekraïense vrouwen in de reproductieve leeftijd bij komen gaat het beeld veranderen.

De ontwrichtende werking van de anticonceptiepil als leermoment
Toch leert het verleden ons dat dergelijke kwantitatieve demografische vooruitberekeningen de tijdgeest kunnen missen. Denk bijvoorbeeld terug aan de jaren zestig. Tot midden jaren zestig kregen vrouwen gemiddeld nog 3 kinderen. Dat staat gelijk aan een vervangingsfactor van 150% per generatie. Uitgaande van het jaarlijks aantal vrouwen in de reproductieve leeftijd en het waargenomen gemiddeld kindertal kon men prognosticeren dat de bevolkingsomvang zou ‘exploderen’ tot 21 miljoen in 2000.

Maar al snel bleken jonge mensen het nut van de pil te zien en stapten ze over op gezinsplanning als norm. Kinderen krijgen werd van toeval ineens een keuzemoment. In 10 jaar tijd halveerde het gemiddeld kindertal en de 20 miljoen inwoners verdwenen voorlopig uit het perspectief. In de jaren zeventig vreesde men juist een krimpende bevolking. Inmiddels is die 20 miljoen wel weer in zicht, maar niet vanwege geboorten, maar door migratie.

Demografische prognosemodellen gaan uit van de status quo
Wat we hieruit leren is dat demografische prognosemodellen rekenkundig gezien zeer sophisticated kunnen zijn. Maar ze benaderen de empirische realiteit alleen zolang er geen sociale of economische triggers zijn waardoor individueel demografische gedrag verandert

Op dit moment zijn prognoses een stuk onbetrouwbaarder dan in voorgaande decennia, omdat er in de nieuwe ’roaring twenties’ wél veel verandert. Zo hebben we in Nederland te maken met een toenemende invloed van immigratie op de prognose uitkomsten, terwijl juist globale migratie onvoorspelbaarder is. Bovendien is er in de prognoses - en als gevolg ook beleidsmatig - sprake van een zekere veronachtzaming van een dalend reproductiegedrag.

Als beleidsmakers uitsluitend uitgaan van de meest waarschijnlijke statistische ontwikkeling, dan onderschrijven ze in feite de hypothese dat er komende jaren weinig verandert in het gedrag van de bevolking, en beleid niets kan veranderen aan migratie en bevolkingsgroei
Immigratiedruk en babyschaamte
De modellen worden steeds gecompliceerder en vernuftiger, maar in elk algoritme wordt de uitkomst mede bepaald door hypothesen. In de praktijk zullen prognosemakers de veronderstelde transitiekansen (hypothesen) zoveel mogelijk baseren op de waargenomen trends. Afwijkingen in een recent jaar worden daardoor maar al te vaak gezien als incident en niet als mogelijke voorloper van een nieuwe trend.

Zo is immigratie de afgelopen jaren telkens hoger dan verwacht en voortdurend zien we dat als een tijdelijke oprisping, en wordt het migratiesaldo in de hypothesen afgezwakt. In de afgelopen jaren had dat onder andere tot gevolg dat de bevolkingsgroei achteraf gezien telkens te laag werden ingeschat. De behoefte aan extra woningen werd daarmee ook te laag ingeschat. De gevolgen zijn bekend. En nog steeds gaat de praktijk van de CBS-prognoses er vanuit dat het niveau van migratiesaldo tijdelijk verhoogd is en uiteindelijk naar een ‘normaler’ niveau zal terugkeren.

Bij geboorten kan in de komende jaren hetzelfde gebeuren. Wie naar Italië, Japan of Korea kijkt ziet dat gemiddeld kindertal daar nog een stuk lager ligt dan in Nederland. Het is niet uit te sluiten dat Nederland die kant op gaat, bijvoorbeeld omdat onder Nederlandse twintigers babyschaamte gaat opkomen vanwege de klimaatcrisis.

Flexbanen en onzekere relaties
Maar ook anderszins heeft de nieuwe generatie potentiële ouders te maken met grote onzekerheden, zoals flexbanen en onzekere relaties. Toch wordt de kans op ouderschap op middellange termijn relatief constant verondersteld. Minder waarschijnlijke veronderstellingen voor het kindertal of migratie worden weliswaar ook in de Demografische Prognoses weergegeven, maar vooral als onwaarschijnlijke marges gepresenteerd. Die uitkomsten krijgen dan het predicaat ‘statistisch minder waarschijnlijk, maar niet onmogelijk’. Concreet wordt in de CBS bevolkingsprognose uit 2022 gecommuniceerd dat de kans laag is dat de bevolkingsomvang in 2070 uitkomt op 22,5 miljoen of 19 miljoen. Als meest waarschijnlijk wordt een omvang van 20,7 miljoen genoemd.

De meest waarschijnlijk geachte uitkomsten blijven daardoor moderaat, en hebben iets geruststellends. Maar daar zit juist de crux: het meest onwaarschijnlijke kan gebeuren. Wat dan?

Politiek uitvoerder van een planeconomie die uitgaat van de status quo
Door uit te gaan van een meest waarschijnlijke bevolkingsprognose (en voor huishoudensprognose geldt dit evenzeer) is de politiek als het ware uitvoerder van een planeconomie, gebaseerd op statistisch betrouwbare rekenmodellen, die nauwelijks rekening houden met ontkiemend nieuw gedrag of zaken als klimaatverandering. Toch kan nieuw gedrag of andere omstandigheden de demografische trends van richting doen veranderen.

Moedige politiek durft naar aanleiding van een demografische prognose een standpunt in te nemen
Als beleidsmakers uitsluitend uitgaan van de meest waarschijnlijke statistische ontwikkeling, dan onderschrijven ze in feite de hypothese dat er komende jaren weinig verandert in het gedrag van de bevolking, en beleid niets kan veranderen aan migratie en bevolkingsgroei. Daarmee nemen sommige politici de rol aan van uitvoerder van statistische prognoses. Hugo de Jonges planeconomie van 900.000 woningen draagt dat karakter.

Moedige politiek spreekt zich uit over wenselijkheid prognose
Nee, ‘de meest betrouwbare prognose’, dient geen beleidsdoel te zijn. Ja, zo’n prognose dient als kijkdoos voor een toekomst als er komende jaren niets meer zou veranderen in ons demografische gedrag en politici geen beleidsmatige invloed wensen uit te oefenen. Dat noem ik angstige politiek. Moedige politiek durft naar aanleiding van een demografische prognose een standpunt in te nemen. Is de prognose uitkomst de toekomst die we nastreven of willen we het anders? Willen we straks met 20 miljoen of met 25 miljoen inwoners zijn en waarom? Als het om een economische prognose gaat zoals die van het CPB, is die durf er wel. Ongewenste economische ontwikkelingen probeert men bij te sturen. Het inzicht om dat ook op demografisch terrein te doen - en prognoses naar waarde te schatten - is gelukkig groeiende.

In Wat is ...? gaan we met bekende en minder bekende mensen op zoek naar wat hen motiveert om te ontdekken of we elkaar van daaruit weer kunnen vinden. De introductie tot de modellenreeks vind je hier. Waarom we dit doen lees je in De ontdekking van de ander.



Dit artikel afdrukken