Natuurlijk moet de overheid voedselproductie niet aan de turbulentie van de markt overlaten. Dat is funest voor “zachte waarden”, en riskant in tijden van schaarste. Daarin heeft Marc Jansen het helemaal mis, vind ik. Maar ik geef hem wel gelijk dat de overheidsbemoeienis nu tot enorme scheefgroei leidt, en daarmee averechts werkt. Het landschap verschraalt terwijl de overheid onmachtig wegkijkt. Ik gok toch maar op “de Unilevers”, aangevuld met mooie, innovatieve regionale initiatieven voor voedselbewusten. De grootste veranderingen komen nu al van de markt en maatschappij zelf – verduurzaming by default.

Markt faalt per definitie
Marc Jansen stelt dat de voedselmarkt het beter doet zonder inmenging van de overheid, en dat duurzaamheid “van onderaf” moet komen, uit de maatschappij zelf. Als de overheid zijn handen van de markt aftrekt, saneert deze zichzelf, en wordt het efficiënter en beter. Dat is mij even te grof.

Landbouwproducten en –markten zijn anders dan andere, leerde ik al in het basiscollege landbouw-economie, met lage elasticiteit, heel veel aanbieders, weinig flexibel aanbod en een productie die sterk bepaald wordt door externe omstandigheden b.v. het weer en ziekten. Dus een markt die je eigenlijk helemaal niet alleen kunt laten. Mansholt had helemaal gelijk.
Daarnaast faalt de economie in het algemeen op pijnlijke wijze omdat de zachte waarden als landschap en biodiversiteit niet in de productprijs vervat zijn, of andersom, dat de schade die de economie (transport, landbouw, industrie) doet daaraan “gratis” is. Twee redenen dus waarom je voedsel nooit aan de storm van de vrije markt mag overlaten. Twee redenen waarom Marc Jansen ongelijk heeft.

Want wat doet de markt nu: sturen op prijs, efficiëntie, cost-leadership. Grote stallen, kale raaigrasweilanden, en kas na kas met tomaten, tomaten, tomaten. Ik zie niet hoe een terugtredende overheid dat verandert.

Rol overheid
De overheid moet denk ik drie dingen doen:
1. Zorgen voor buffers in tijden van gebrek – bijvoorbeeld als de graanoogst tegenvalt, China het merendeel opkoopt en Rusland de grenzen sluit.
2. Beschermen van zachte waarde, via regelgeving, RO en eventueel ook via ingrijpen in de markt, bijvoorbeeld door heffingen op vervuiling en betalingen voor positieve diensten. Correcties van een falende markt.
3. De markt eerlijk en pro-actief zijn werk laten doen: transparantie garanderen, freeriders en achterblijvers aanpakken, loslaten. Dat laatste: niet een kwijnende deelsector nog tien jaar laten doormodderen. Marc heeft op dit punt helemaal gelijk.

Maar nu komt het: dat doet de overheid niet. Reguleren van voedselvoorraden is uit de politieke mode. En beschermen van zacht waarden - de met landbouw samengaande biodiversiteit keldert spectaculair (ganzen zijn de enige uitzondering), in Nederland en ook in Midden- en Oost Europa, waar de groene revolutie nog volop gaande is. Cultuurlandschap verschraalt in heel Europa. Allemaal legaal, want anders deed de overheid er wel iets aan, toch? “Den Haag” zoekt de marges van Brussel op, Brussel stuurt ineffectief met rigide instrumenten, en de WTO roemt handel ongeacht te gevolgen voor biodiversiteit of dierenwelzijn.

De inspanningen van de overheid zijn in het GLB vooral gericht op houden-wat-we-hebben: aantal boeren, hoeveelheid productie, plattelandswerkgelegenheid, netto-ontvangerpositie van lidstaten. Kortom en nogmaals: de overheid brengt ons geen duurzaam voedsel. Dus de markt moet het doen. By default.

Niet de consument
Het mooie is: de markt doet het ook. En, grappig, niet omdat “de consument” erom vraagt, maar omdat “de Unilevers” dat zelf in beweging zetten. Om twee redenen. Voedingsbedrijven snappen dat ze echt zuiniger moeten zijn op bodem en water – afhankelijk als ze zijn van natuurlijke hulpbronnen. Dus reden één: veiligstellen van aanvoer. Ten tweede luisteren ketenbedrijven nauwgezet naar de burger, ofwel het maatschappelijk debat: zorg voor de bedrijfsreputatie. En zo werkt de voedselketen (behalve voor de 7% echt duurzame consumenten) puur aanbodsgedreven: wat er in de winkel ligt, mits betaalbaar en lekker, dat koopt de consument. Fijn dat het duurzaam is, maar dat was niet de reden dat zij het kocht.

NGO's in hun klassieke rol zijn hierbij overigens nog steeds hard nodig. Naming, shaming en faming blijven effectief, en een blijvende roep om transparantie moet, totdat het echt geregeld is. Dat is gelukt met dierenwelzijn en residuen van pesticiden. Was het bij resistente bacteriën gebeurd, dan was dat nooit zo uit de hand gelopen.

Overigens zie ik wel een groot gapend gat in het aandachtsveld van veel voedingsbedrijven. Hun eerste interesse is dat boeren zuinig omspringen met hulpbronnen en schoon produceren: zorg voor klimaat, bodem en water. Hun aandacht gaat vaak nog niet uit naar behoud van een kostbaar cultuurlandschap en de “bijkomende biodiversiteit”, zeg maar de grutto’s en de steenuilen. Een inhaalslag is nodig, anders hebben we straks dankzij voedingsmultinationals schone productie in een kaal en arm landschap...

En de bottom-up beweging dan?
Er is ondertussen een onderstroom gaande gericht op genieten, regionale identiteit en ook duurzaam voedsel. Ik geloof dat dat belangrijk is, als beweging op zich, als kraamkamer voor grotere initiatieven, en eilanden van inspiratie. Maar ik geloof niet dat deze beweging voldoende is om de voedselketen te verduurzamen. Te klein, te elitair. Passend voor de Foodloglezers. Niet voor mijn buurvrouw .

Derhalve
Gegeven dat “Mansholt” voorlopig niet meer terugkomt:
- “De Unilevers”: die zijn cruciaal voor zuinig omspringen met water, bodem enz. En die regelen het (toenemend samen) op de markt. Dat doen ze vanwege reputatie, de burger, niet vanwege marktvraag (hetzelfde geldt voor private label van Ahold, bij monde van iemand van AH).
- Daarnaast is er dringend een ingreep nodig om restjes biodiversiteit en landschap veilig te stellen. Dat doen voedingsbedrijven nog niet. De overheid zou deze zachte waarden in elk geval moeten bewaren totdat de markt het overneemt.
- De consumenten die wel geïnteresseerd zijn in lekker-herkenbaar-duurzaam aanspreken. Niet omdat dat zo’n enorme markt is (20%?), maar ook weer om met deze maatschappelijke beweging (dus burgers, niet consumenten!) bedrijven verder in beweging te krijgen.
- Er blijft altijd plek in de markt voor “de onderkant”: de goedkope producten met wat minder duurzaamheidswaarde. In die niche valt geld te verdienen, dat is ook marktwerking. Iemand moet die onderkant wieden en de ondergrens langzaam omhoog brengen. Dat gebeurt wel degelijk: Utz is gemeengoed geworden, en voor varkensvlees lijkt 1 ster langzaam de ondergrens te worden. Hoopvol, maar hulp is geboden. Ik kijk toch maar met een schuin oog naar Den Haag en Brussel.

Fotocredits: Bogdan Migulski
Dit artikel afdrukken