Met de groeiende aandacht voor meer plantaardige producten in het dieet neemt ook de belangstelling voor voeding als medicijn toe. Van oudsher wordt aan planten, kruiden en specerijen medicinale kracht toegekend. Biochemisch en farmacologisch onderzoek staaft die eeuwenoude ervaringsfeiten met duidelijke uitkomsten. Een voorbeeld daarvan is het werk van een onderzoeksgroep van de afdeling Farmacologie van de universiteit van Utrecht.

De groep van hoofdonderzoeker Saskia Braber publiceerde vorig jaar de resultaten van een vergelijkend onderzoek. De onderzoeksgroep identificeerde tientallen voedingsstoffen en medicijnen die aangrijpen op dezelfde receptoren op cellen, alsmede de reacties van het immuunsysteem op die interacties.

Sceptici
Braber in een persbericht: “Farmacologen accepteerden lange tijd de inzichten uit voedingsonderzoek niet. Ze beschouwden voeding als een soort onoverzichtelijke brij van stoffen en substanties die allemaal een verschillende werking hebben. De laatste tijd is die visie gaan kantelen, en zien farmacologen in dat voeding wel degelijk heel specifieke medicinale effecten kan hebben.”

Dergelijk onderzoek kan twijfels bij sceptici wegnemen. Maar vragen blijven er genoeg. Braber benoemt die zelf ook: “Bij geneesmiddelen zit de werkende stof zeer geconcentreerd samengepakt in een pil, zalf of drankje. (…) In voeding zijn die stoffen veel minder geconcentreerd aanwezig.”

Overtuigend
Een ‘brij’ blijft de dagelijkse voedingsmix natuurlijk wel. ‘Voeding als medicijn’ is te vaag geformuleerd. Epidemiologisch, statistisch onderzoek dat een verband legt tussen voedingsgewoonten van een grote groep ondervraagden en het vóorkomen van bepaalde ziekten moet daarom met de nodige korrels zout geïnterpreteerd worden. Ook al omdat niet onderscheiden kan worden of de werking preventief of curatief is.

Het kan zo overtuigend klinken: ‘Darmkanker: gezond plantaardig dieet kan risico tot 22% verlagen.’ Met die kop en een foto van een aanrecht met een zoete aardappel, een bloemkool en een struik broccoli wordt verslag gedaan van een ‘multi-etnisch cohort’-onderzoek met 79,952 mannen en 93,475 vrouwen met verschillende etnische achtergronden.

Fytochemicaliën
Het onderzoek liep over negentien jaar, wat best lang is. Maar die 22% minder kans dan gemiddeld geldt alleen voor de groep mannen die heel veel groente aten. Bij vrouwen en sommige etnische groepen werd geen effect gezien. Vrouwen eten vaak gezonder dan mannen. Ook is bekend dat mannen vaak helemaal geen fruit en groente eten. Waarom dat is, willen we helemaal niet eens weten, jongens, het is gewoon dom.

De bioactieve stoffen in plantaardig eten zijn duizenden verschillende fytochemicaliën, vele met een antioxidante werking. Die komen in geconcentreerdere hoeveelheden voor in specerijen en kruiden. Vooral die gedroogde preparaten en bereidingen van verse, vaak jonge plantjes worden medicinaal gebruikt in vele traditionele geneeswijzen. Er zit een interessant spanningsveld tussen de wereldwijd zeer diverse en omvangrijke natuurgeneeskunde en de evidence based heelkunde. Farmacologisch onderzoek zoals dat van Braber en collega’s kan bijdragen aan het (wederzijdse) begrip.

Patronen van kruidengebruik laten besmettingsbeperkend mechanisme zien, maar maken deel uit van een breder verband tussen kruiden, gezondheid en armoede. Eigenlijk is niet bekend waarom men specerijen en kruiden aan het eten toevoegde
Hypothese
Een interessante benadering van de vraag of specerijen en kruiden werkelijk een medicinaal effect hebben, werd gevolgd door Franse onderzoekers. Zij legden data uit een onderzoek naar het gebruik van 93 specerijen in 70 cuisines naast gegevens over het vóorkomen van kanker in de betreffende landen. Dat eerste onderzoek testte de gangbare hypothese dat men in vroeger tijden specerijen aan het eten toevoegde tegen voedselvergiftiging of via voedsel overgebrachte ziekten.

Daar kwam dit uit: “Patronen van kruidengebruik zijn niet consistent met een besmettingsbeperkend mechanisme, maar maken deel uit van een breder verband tussen kruiden, gezondheid en armoede.” Eigenlijk is niet bekend waarom men specerijen en kruiden aan het eten toevoegde. Smaak zou ook een plausibele reden kunnen zijn. En smaken verschillen uiteraard, hetgeen objectief vergelijken nog lastiger maakt.

De Franse onderzoekers vroegen zich af of “natuurlijke selectie en/of culturele evolutie de consumptie van specerijen kan hebben bevorderd als een aangepaste preventieve maatregel om de belasting door kanker te verminderen.” Is het mogelijk dat men vroeger, geconfronteerd met gevallen van kanker (dat van alle tijden is), specerijen in het eten ging doen? In de hoop, of misschien uit ervaring, dat het werkte? Of zoals de onderzoekers het noemen, uit “culturele gewoonten na langdurige observaties van correlaties tussen specifieke diëten en het risico van vroegtijdig overlijden.”

Chilipepers
Mensen maken zich van alles wijs over voeding (is ook van alle tijden). Maar er is wel een ratio achter het geloof in specerijen. Sommige kankersoorten, van de darmen, de lever en de galblaas, kunnen veroorzaakt worden door pathogene bacteriën, die meekomen uit voeding. Krachtige specerijen hebben een antibacteriële werking. Verder hebben specerijen een effect op de samenstelling van het darmmicrobioom, dat een belangrijke immunomodulator is. Ook via die weg zouden specerijen een remmende werking op het ontstaan of uitbreiden van kanker kunnen hebben.

Uit de vergelijking van de data tussen het voorkomen van kanker en het specerijgebruik blijkt dat verband niet of nauwelijks. Er duikt een kleine nadelige relatie op tussen grootverbruik van chilipepers en maagkanker en een kleine gunstige tussen radijs en groene pepers en galblaaskanker. In regionen met cuisines waar veel kruiden op het vlees gaan is minder pancreaskanker. Maar in alle gevallen zijn de onderzoekers voorzichtig met het leggen van causale relaties.

Migranten
Er spelen factoren mee die een helder beeld verstoren. Zo blijkt dat migranten, die hun kruidige eetgewoonten meenemen naar andere landen, juist meer kans op darmkanker lijken te hebben. Een verklaring daarvoor is dat ze van oudsher vanuit hun leefomgeving een immuunbescherming hebben opgebouwd tegen voedselvergiftiging, maar dat die pro-inflammatoire reactie juist contra werkt in een schonere omgeving en daardoor het risico op kanker verhoogt.

De conclusie: “Onze resultaten ondersteunen niet de hypothese dat de consumptie van specerijen een adaptieve reactie is ter voorkoming van de ontwikkeling van kanker.” Een adaptieve reactie houdt het aanpassen aan de omstandigheden in, in dit geval het gaan gebruiken van specerijen als zich gevallen van kanker voordeden.

De onderzoekers haasten zich eraan toe te voegen dat er meer onderzoek gedaan moet worden om echt duidelijkheid te krijgen. Bovendien kunnen de reacties op het gebruik van specifieke specerijen per persoon verschillen. En dan nog: de een is gek op curry’s en de ander haat koriander.
Dit artikel afdrukken