Op vrijdag 26 november kwam minister Piet Adema met zijn landbouwbrief. Hierin kondigde hij aan dat hij wil werken aan een landbouwakkoord dat hij wil sluiten met een hoofdtafel waaraan de belangrijkste bestuurlijke vertegenwoordigers het gesprek voeren, ook vanuit de boerenstand. Ook wij jonge boeren en tuinders zijn gevraagd om plaats te nemen. Dat gaan we doen, maar we gaan niet muggenziften.

Kaderstellend voor aanstaande ruilverkaveling
Inmiddels twee maanden geleden kwam de redder van het politieke midden, Johan Remkes, met zijn advies Wat kan wel. In zijn rapport, maar vooral in zijn optredens wist hij feilloos te raken waar politiek Den Haag het platteland was kwijtgeraakt en mogelijk, niet meer terug zou vinden. Hij stelde voor om een landbouwakkoord te sluiten dat generieke kaders voor de toekomst van de landbouw definieert. Die moeten op hun beurt kaderstellend zijn voor de puzzelopgave in het Nationaal Plan Landelijk Gebied (NPLG), de grootste ruilverkaveling van onze tijd in Nederland.

Op de dag waarop Remkes zijn advies presenteerde schreef ik in Trouw een opinie van min of meer gelijke strekking. De overheid, de voedselketen en jonge boeren en tuinders moeten een gedeelde visie ontwikkelen van waaruit ze de kernvraag voor de keten als economische sector kunnen beantwoorden: wat zijn de functie en meerwaarde van onze land- en tuinbouw op wereldwijde, Europese, nationale en regionale schaal, zowel nu als in 2040?
Dat antwoord is nodig om de samenleving mee te nemen naar wat ondernemers nodig hebben om ook na de grootste ruilverkaveling uit onze geschiedenis hun bijdrage te leveren aan de Nederlandse economie en het Nederlandse landschap.

Als we niet tot een gezamenlijke visie komen, dan betekent dit dat onze sector geen bestaansrecht meer heeft
Het landbouwakkoord moet allereerst antwoord geven op de door mij hierboven gestelde vraag. De gezamenlijke visie die daaruit voortvloeit, moet jonge boeren en tuinders weer trots maken op hun werk. We willen niet langer het gevoel hebben dat we het afvoerputje voor alle problemen van dit kabinet en de politiek zijn.
Als we niet tot een gezamenlijke visie komen, dan betekent dit dat onze sector geen bestaansrecht meer heeft. Een landbouwakkoord is dan zinloos. Jonge boeren en tuinders hebben een gezamenlijke strategie met lange lijnen naar de toekomst nodig tussen hen, de voedselketen en de overheid, zodat zij met vertrouwen en passie hun bedrijven door kunnen ontwikkelen.

De hoofdtafel moet gaan definiëren hoe de weg naar die gezamenlijke visie ingezet kan worden. Ik zet een vijftal vragen op het menu:

1. Wat hebben we nodig om geld te blijven verdienen, zodat we de gezamenlijke opgestelde visie kunnen realiseren?
2. Hoeveel grond hebben we nodig om onze gezamenlijke visie te realiseren en hoe komen we hieraan?
3. Hoe borgen we juridische zekerheid voor onze boeren en tuinders, zodat onze bedrijven ook vergunningstechnisch bestaanszekerheid krijgen en houden?
4. Hoe versnellen we in hoog tempo duurzamere productie, zodat we onze bijdrage aan de maatschappelijk gestelde opgaves beter kunnen realiseren en onze concurrentiepositie in de wereld als koploper doorontwikkelen?
5. Hoe zorgen we dat de Nederlandse land- en tuinbouw aantrekkelijk blijft om in te werken en ondernemen, gezien het geringe aantal bedrijfsopvolgers en aanstormende jonge arbeidskrachten?

Met antwoorden op die vragen zetten we stappen. Ze bieden het duidelijke kader om de discussie over de hernieuwde ruimtelijke ordening van Nederland zinvol te voeren met andere sectoren. Wanneer het akkoord enkel gaat over detailvoorschriften op het boerenerf om milieudoelen te halen, dan zijn we aan het muggenziften in plaats van het schetsen van lange strategische lijnen met de bijbehorende uitvoeringsacties van iedere partij binnen een structuur die dit mogelijk maakt. Zonde van onze tijd en niet in lijn met Remkes. Als het daar niettemin op uitdraait, weten wij jonge boeren en tuinders hoe laat het is, namelijk te laat!
Dit artikel afdrukken