Het milieurelevante verbruik van de landbouw, zoals de inzet van dierlijke mest, kunstmest en aardgas, nam desondanks niet toe. De via (kunst)mest aangevoerde hoeveelheid stikstof is nu lager dan 25 jaar geleden en het aardgasverbruik is min of meer gelijk.

De plantaardige en de dierlijke landbouwproductie zijn sinds 1995 gestegen. De stijging van de plantaardige productie kwam tot stand ondanks verminderd gebruik van (kunst)mest. De hoeveelheid via dierlijke mest naar landbouwgrond aangevoerde stikstof daalde tot 2012 met 41% en nam daarna weer iets toe. De via kunstmest aangevoerde stikstof daalde volgens een vergelijkbaar patroon. Het verbruik van niet-hernieuwbare energie door de landbouw, zoals aardgas, lag in 2021 na diverse pieken en dalen iets lager dan 25 jaar geleden.

Hogere melkproductie (mede) dankzij krachtvoer
Dat er na 2012 meer stikstof via dierlijke mest op landbouwgrond terecht is gekomen komt doordat koeien meer krachtvoer zijn gaan eten. In Nederland eten koeien vooral gras en snijmais van Nederlandse bodem, aangevuld met krachtvoer. Varkens en pluimvee eten hoofdzakelijk krachtvoer.

Krachtvoer wordt gemaakt van bijvoorbeeld tarwe, korrelmais en soja en is een belangrijke bron van eiwit in de voeding van vee. Stikstof is een bouwsteen van eiwit; daarom spreken we van ‘de aanvoer van stikstof via krachtvoer’. Tot ongeveer 2002 daalde de aanvoer van stikstof via krachtvoer naar varkens en runderen. Daarna steeg de aanvoer weer, maar waar de stijging bij varkens stagneerde, nam deze bij runderen na 2012 sterk toe.

Het toenemende gebruik van krachtvoer bij runderen droeg bij aan een hogere melkproductie per koe. In 1995 leverden Nederlandse melkveehouders per koe gemiddeld 6,3 duizend kilogram melk aan zuivelfabrieken. In 2021 was dit 8,7 duizend kilogram per koe. Mede hierdoor steeg de totale dierlijke productie sinds 1995 met 15 procent, ondanks een krimpende veestapel.

Het grootste deel van de via krachtvoer aangevoerde stikstof komt uiteindelijk terecht in dierlijke mest. De aanvoer van stikstof in dierlijke mest naar landbouwgrond daalde tot 2012 met 41 procent, om daarna weer te stijgen. In 2020 lag de aanvoer 35 procent lager dan in 1995.

Aardgas grootste energiepost
Een belangrijke vorm van milieurelevant verbruik betreft het verbruik van niet-hernieuwbare energie. Bij de landbouw gaat het hierbij voor het grootste deel om aardgas. De glastuinbouw verbruikt het meeste aardgas. Tot 2005 werden kassen meestal verwarmd met gasgestookte ketels en verlicht met elektriciteit uit het net. Sinds 2006 wekken steeds meer tuinders zelf elektriciteit en warmte op uit aardgas via warmtekrachtkoppeling (WKK). Een deel van deze elektriciteit leveren ze terug aan het openbare net. De niet-hernieuwbare energie die de landbouw verder verbruikt is vooral aardolie, met name als brandstof voor tractoren.

Het CBS onderzocht hoe de landbouw zich vanaf 1995 vanuit milieuoogpunt heeft ontwikkeld en publiceerde dit in het artikel De verduurzaming van de landbouw deel I: productie en verbruik, in de reeks Statistische Trends. Centraal staat hoe het milieurelevante verbruik zich ontwikkelde in samenhang met de productie. Onder milieurelevant verbruik wordt de inzet verstaan van (niet- hernieuwbare) energie, dierlijke mest en kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen, water en veevoer. In een volgend artikel staan landbouwemissies en hun omwikkeling centraal.

Het productievolume is de omzet van de landbouw, gecorrigeerd voor prijsveranderingen. In dit cijfer zijn veranderingen in kwaliteit en in het productenpakket (als de samenstelling van goederen verandert) meegenomen.

Bij warmtekrachtkoppeling (WKK) zorgen verbrandingsmotoren, aangedreven door aardgas, voor stroom en warmte in de kas. Dit is efficiënter dan het gescheiden opwekken van elektriciteit en warmte in een elektriciteitscentrale en warmteketel.

De conclusies uit de longread specifieker benoemd
Dierlijke productie steeg het snelst
Van de plantaardige productie steeg vooral de productie van groenten en aardappelen. Ondertussen daalde de omvang van het areaal dat werd gebruikt voor de plantaardige productie. Ook de veestapel kromp. De dierlijke productie steeg wel, zij het minder snel dan de plantaardige productie.

Fossiele energiegebruik sterk gedaald
Het verbruik van niet-hernieuwbare energie bleef tussen 1995 en 2021 schommelen rond hetzelfde niveau. Het grootste deel van dit energieverbruik betreft aardgasgebruik door de glastuinbouw. Aangezien de productie tussen 1995 en 2021 met 20 procent steeg, is het verbruik van niet-hernieuwbare energie dus sterk gedaald in verhouding tot het productievolume.

Aangevoerde hoeveelheid stikstof en fosfor sterk gedaald
Mede door EU-gebruiksnormen voor dierlijke mest, stikstof (totaal) en fosfaat, gericht op het afstemmen van de hoeveelheid meststoffen op de behoefte van het gewas, is de totale aanvoer van stikstof en fosfaat in mest naar landbouwgrond gedaald. Het grootste deel van deze daling vond plaats tussen 1995 en 2000. De aanvoer van stikstof en fosfor in dierlijke mest daalde respectievelijk met 35 en 45 procent tussen 1995 en 2020. De aanvoer van stikstof en fosfor in kunstmest daalde nog meer, er werd 43 procent minder stikstof in kunstmest aangevoerd en 85 procent minder fosfor. Relatief aan de plantaardige productie daalde de hoeveelheid aangevoerde stikstof en fosfor in zowel dierlijke mest als kunstmest sterk.

Daling gewasbeschermingsmiddelen in 2e decennium (gemeten in kilo's)
Terwijl de plantaardige productie steeg, bleef het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gemeten in kg werkzame stof (alle meer dan 200 stoffen samengenomen) over de gehele periode 1995 tot 2020 min of meer gelijk. Het gebruik lag in 2020 14 procent lager dan in 1995, maar in 2012 lag het nog ongeveer even hoog als in 1995. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daalde tussen 2016 en 2020 met 11 procent.

Watergebruik geen relatie met productie
Het waterverbruik (opgepompt en leidingwater) door de landbouw is grillig en wordt beïnvloed door de hoeveelheid en verspreiding van neerslag in het groeiseizoen. Droogte leidde in 2018, 2019 en 2020 tot een verhoogd watergebruik. Het meeste water wordt gebruikt in de veehouderij. Er is geen duidelijk verband tussen watergebruik en de productie.

Aanvoer stikstof en fosfor per koe gestegen
Het cultuurgrondareaal gebruikt voor ruwvoer nam tussen 1995 en 2021 af, samen met het aantal runderen, geiten, schapen en pony’s, die vooral ruwvoer eten. Er was dus minder ruwvoerareaal nodig en de veestapel werd kleiner. Ondanks dit steeg de productie, vooral dankzij een stijging van de melkproductie per koe. Naast ruwvoer eten Nederlandse dieren vooral tarwe, maïs en soja als krachtvoer. Het grootste deel van deze gewassen wordt geïmporteerd. Het opgesomde verbruik van de belangrijkste krachtvoergewassen in kg steeg de afgelopen jaren sneller dan de productie van de veeteelt. De aanvoer van stikstof en fosfor in krachtvoer per rund nam sterk toe vanaf 2012. Dit bevorderde de melkproductie.

Meer productie gerealiseerd bij gelijkblijvende milieudruk
Terwijl de productie van de landbouw stijgt, daalt dus het gebruik van mest, blijft het verbruik van energie en gewasbeschermingsmiddelen min of meer gelijk, neemt de hoeveelheid ruwvoerareaal af samen met de veestapel en stijgt het gebruik van krachtvoer voor runderen. Een trend in het waterverbruik kan niet worden bepaald, omdat dit vooral bepaald wordt door de hoeveelheid neerslag. De inzet van de meeste middelen stijgt dus niet mee met de toenemende productie en derhalve is er sprake van ontkoppeling. Absoluut gezien blijft echter het verbruik van niet-hernieuwbare energie en gewasbeschermingsmiddelen onveranderd, en de daling van aanvoer van stikstof en fosfaat in mest stokte na het jaar nul. Daardoor blijft de druk die de landbouw op het milieu uitoefent dankzij productie en verbruik gelijk.
Dit artikel afdrukken