Vanmorgen presenteerde de Commissie Van Doorn zijn conclusies over de toekomst van de intensieve dierhouderij in Nederland, die met name in Brabant is geconcentreerd. Het stelt een Verbond voor dat naar de Brabantse hoofdstad moet gaan heten. Het valt op dat de commissie geen vergezichten over stal- en dierhouderijnormen geeft, maar adviseert een proces op gang te laten komen.
De Nederlandse retail moet zijn verantwoordelijkheid nemen en een beter product verkopen. In het belang van Brabantse dorpen moeten boeren en supers het eens worden over wat wel en niet kan. De betrokkenheid van burgers wordt gegarandeerd door een loket waar zij misstanden kunnen melden. Voor dat proces is een onafhankelijke ketenregisseur nodig die zijn oog op het doel houdt. Alle vlees moet in 2020 duurzaam zijn. Hoe dieren gehouden, gevoerd, geslachten en vervoerd moeten worden, zegt de Commissie niet. Het moet duurzaam zijn. Wat dat is moeten boeren en supers samen bepalen.
Dat is een opvallende aanpak. Geen dictaat over het 'hoe', maar de opdracht om het samen eens te worden. Boeren, retailers en dierenbeschermers moeten zich daartoe verbinden in het zogenaamde "Verbond van Den Bosch".
Het rapport
Naast naamgever Daan van Doorn (voormalig bestuursvoorzitter van slachter VION) bestaat de Commissie uit Ab Klink (CDA), Ad Hectors (Voerindustrie), Felix Rottenberg (PvdA), Jeroen Naaijkens (HAS Den Bosch), Marijke Vos (GroenLinks), Martin Scholten (WUR), Pieter Winsemius (VVD) en Rogier Arntz (Marketing). Zij schrijven:
In een duurzame bedrijfsvoering waar het productieproces de maatschappelijke waardering voor het eindproduct bepaalt, staat het dier centraal. De mate waarin dieren hun omgeving als belastend of plezierig ervaren is bepalend voor het welzijn van het dier. Of het dier het naar zijn zin heeft is vooral af te meten aan zijn gedrag, en veel minder aan parameters zoals de afmeting en inrichting van zijn hok.
De commissie zegt daarmee dat het geen zin heeft om ruimte-normen, naar buiten kunnen en speeltjes verplicht te stellen. Je kunt aan het gedrag van een dier zien of het gelukkig is. Een dergelijke stelling is spannend, omdat de dierwelzijnsbeweging nu juist heeft ingezet op eenvoudig te begrijpen en meetbare zaken als ruimte, naar buiten kunnen en spelen.
In het traject naar ‘Al het vlees duurzaam in 2020’ is een cruciale rol weggelegd voor de retail, zowel voor de supermarkt als de foodservice. Zij zijn de ketenpartij die als enige direct contact onderhoudt met de consument, de uiteindelijke koper van vleesproducten voortgekomen uit een zorgvuldige veehouderij. Allereerst moet het streven er op gericht zijn dat op 1 januari 2013 uitsluitend nog antibioticagezond vlees in de schappen ligt. In deze benadering zet de retail de eerste stap, daar waar de verduurzamingsvoorstellen tot op heden het initiatief bij de primaire sector legden. De retail treedt voortaan op als ketenverantwoordelijke, garandeert een basisniveau op het gebied van duurzaam vlees en heeft de vrijheid dat niveau op eigen initiatief te verhogen.
De voortrekkersrol die de retail krijgt toebedeeld manoeuvreert deze sector in een kwetsbare positie. Daarom is het zaak retailers – net als de veehouders – niet alleen te laten staan. Integrale aanpak vraagt om zichtbare gezamenlijke betrokkenheid. Daartoe sluiten de belanghebbende partijen het Verbond van Den Bosch.
De partners in het verbond vertegenwoordigen zowel het verticale draagvlak binnen de voedselkolom (van grond tot mond), als de betrokkenheid vanuit de samenleving (horizontaal draagvlak, van overheden en ngo’s). Het verbond fungeert als vertrouwenwekkende maatregel die de retail in staat stelt zijn koploperpositie uit te bouwen.
Per 1 september 2011 stelt de Commissie daarom het Verbond van Den Bosch voor. Dat moet de basis leggen voor een verdere ontwikkeling van een aanpak waarin retail en boeren samen moeten werken om 'samen duurzaam' te worden in plaats van normen te krijgen opgelegd. Politiek is dat een slimme zet, want politici branden hun handen anno 2011 liever niet meer aan bindende uitspraken over de toekomst van de intensieve dierhouderij in Nederland. Het probleem wordt - zoals dat in Haags jargon heet - bij de markt neergelegd.
De niet-vrijblijvende stap naar antibioticagezond vlees raakt gevestigde belangen. Opponenten zullen de maatregel als marktverstorend ervaren. Partijen zullen (individueel of gezamenlijk) zich niet aan de nieuwe spelregels willen houden. Als je lange tijd voor een dubbeltje op de eerste rang hebt gezeten, is het moeilijk een andere realiteit (het algemeen belang van duurzame veehouderij) te accepteren.
De te verwachten weerstand tegen privaatrechtelijke afspraken, gemaakt tussen de verbondspartners in de voedselkolom, vereist dat deze afspraken publiekrechtelijk geborgd worden. Juist omdat het stellen van extra, zogeheten bovenwettelijke eisen volgens het mededingingsrecht nooit mag leiden tot marktuitsluiting van ondernemers. Allereerst vraagt de commissie in dit kader om bestaande wet- en regelgeving (nationaal en Europees) daadwerkelijk toe te passen en na te leven. In dat geval is geen sprake van marktuitsluiting, omdat partijen aan de wet moeten voldoen.
Nieuwe maatregelen die voortvloeien uit het transitieproces kunnen tot 2020 het naleven van een bovenwettelijke norm verlangen. Zo kan de rijksoverheid beginnen met het streng controleren van hen die niet aan de bovenwettelijke norm willen voldoen. Een mogelijke restgroep van free riders kan publieke vastlegging van bovenwettelijke afspraken noodzakelijk maken. Daarvoor is ruimte.
De rijksoverheid kan ondernemingen verplichtingen opleggen die private partijen vanwege mededingingsaspecten niet voor zichzelf kunnen afspreken.
Als diezelfde overheid via een inhoudelijke en beargumenteerde onderbouwing het maatschappelijke belang van de verplichtingen aantoont, dan kan publieke normstelling worden afgedwongen. Een dergelijke route biedt overheden de juridische basis om regels goed te handhaven.
Overigens vormt enkel de zegen van de overheid een te smal fundament als private partijen vragen hun afspraken tot publieke norm te promoveren. Voor het verkrijgen van voldoende legitimiteit moeten gemaakte afspraken worden gedragen door een representatieve en evenwichtig vertegenwoordigde beroepsgroep en vertegenwoordiging van andere belanghebbenden. Ook om deze reden is het Verbond van Den Bosch onmisbaar voor de doorbraak naar een zorgvuldige veehouderij en de beschikbaarheid van enkel duurzaam vlees in 2020.
Wat ingewikkeld geformuleerd zegt de Commissie in deze passage dat boeren die zich niet aan bovenwettelijke eisen willen verbinden het leven niet makkelijk wordt gemaakt. Het wordt hen moeilijk gemaakt de kantjes van hun 'mindere' manier van doen af te lopen. De Commissie is kennelijk van oordeel dat dit thans gebeurt, cq. zal gebeuren als Nederlandse boeren in de concurrentiestrijd met goedkopere concurrenten uit het buitenland willen proberen mee te komen. Retailers moeten via een 'fatsoensverbond' dat zij juridisch bekrachtigen hun verantwoordelijkheid nemen. Daar is tevens een van de politiek onafhankelijk regie-orgaan voor nodig. De commissie wil dat per 1 januari 2012 instellen.
Basis voor depolitisering
De commissie gaat uit van de verantwoordelijkheid van boeren en supers samen. Dat is een goede zaak. Het dwingt tot afkoeling van het tot verlammens toe gepolitiseerde onderwerp dierhouderij. Er moeten maatschappelijk haalbare besluiten worden genomen. Daar zijn concrete contexten, cases en op resultaat gerichte samenwerking in plaats van begripsmatige polarisatie - 'ruimte', 'alle dieren buiten' - voor nodig. Het siert de Commissie Van Doorn zo wijs te zijn geen dictaten op te leggen over de manier waarop de varkenshouderij duurzaam moet worden en slechts te eisen dat die dat wordt. Dat stelt een morele verplichting en verbindt. Het zorgt ervoor dat de discussie er een van mensen wordt die iets moeten voor de ogen van anderen. Juristen en regelgevers onder elkaar maken slechts koude regels die burgers niet het gevoel geven serieus te worden genomen. Mensen voelen wat 'kan' en 'acceptabel' is als ze hun akkoord voor het oog van de natie moeten bereiken. Dat begrijpen is de basis voor depolitisering van het onderwerp.
Staartbijter
Onduidelijk blijft echter waarom en hoe een dergelijke aanpak de juist in Brabant fors opgelopen burgerlijke gevoelens tegen intensieve varkenshouderij weg zal nemen. De facto verplicht de Commissie de aanbodketen tot het bereiken van een akkoord. Zonder nadrukkelijke betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid van te hoop lopende burgers, kan die aanpak zichzelf in zijn staart bijten. Ook burgers zijn immers mensen die hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Dan moet je hen betrekken in het besluitvormingsproces. Doe je dat niet, dan laat je hen ontsnappen aan hun verantwoordelijkheid en keuze voor of tegen buurman De Boer. Als burgers niet de mogelijkheid krijgen de nieuwe menselijke normen voor haalbare 'duurzaamheid' mede te bestemmen, blijven ze ervan vervreemd. Vanuit een hoge boom blijven ze iedere oplossing bekogelen omdat ze zich niet hoeven te engageren in praktische intermenselijke keuzen.
De tegenstanders van intensieve veehouderij hebben haast en willen de veehouderij weg van het platteland. Het is de vraag of een 'duurzame dierhouderij' een antwoord is op hun wensen en politieke agenda. Op het gebied van dierwelzijn wijzen de woordvoerders van de tegenbeweging juist op eenvoudig te begrijpen onderwerpen als ruimte, het naar buiten kunnen van het dier en de wat hen betreft principiële onduurzaamheid van vleesconsumptie.
Die onderwerpen plaatst de Commissie niet alleen buiten haakjes, maar ook buiten bereik van de burger. Die krijgt slechts een klachtenloket dat niet zelfstandig over hun klachten zal kunnen oordelen omdat het oordeel over wat 'goed' en 'duurzaam' is bij boer en super wordt gelegd. In de menselijke verhoudingen waar de commissie naar streeft, wordt daarmee een staartbijter van jewelste binnengehaald. Daarbij komt dat de Commissie een termijn van 10 jaar hanteert. De varkenshouderij staat er economisch slecht voor en heeft te maken met een burgerlijke tegenkracht die de wind mogelijk extra in de zeilen krijgt.
Nuchter verstand
Opvallend afwezig in het plan is een cijfermatige realiteitstoets. Zo werden in Nederland in 2010 bijvoorbeeld 24 miljoen biggen geboren. Zes miljoen daarvan worden in Nederland opgegeten. De supers verkopen er daar slechts de kilo's van een dikke 5 miljoen van. Waar Van Doorn de supermarkten en boeren aan elkaar verplicht via een juridisch bekrachtigd herenakkoord buiten de politiek, geeft hij geen antwoord op de vraag welk lot 21 miljoen dieren, cq. de boeren die hen produceren treft. De supers kunnen op geen enkele manier gehouden worden daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Geconstateerd moet worden dat de Commissie zonder daar woorden aan vuil te maken, de herstructurering van de Nederlandse varkenssector overlaat aan de boeren en vermoedelijk aan hun bank.
Nuchter verstand leidt tot de conclusie dat een additioneel Verbond nodig is voor de verduurzaming van de gehele Nederlandse varkensproductie, ook indien deze wordt ingekrompen tot bijvoorbeeld de helft. In het laatste geval gaat het nog altijd over een volume dat heel ruim twee maal dat van de varkens van het Verbond van Den Bosch behelst. Nederland moet zich realiseren dat het in de vorm van biggen een halffabrikaat voor andere Europese landen maakt. Hun vlees zal te allen tijde buiten de door de Nederlandse commissies of samenwerkingsverbanden geformuleerde doelstellingen vallen. De dieren worden elders gemest, geslacht en tot waarde gebracht. Pas na de laatste stap komen ze in de vorm van prosciutto crudo en echte Italiaanse salami Nederland weer binnen.
Dit artikel afdrukken
Dat is een opvallende aanpak. Geen dictaat over het 'hoe', maar de opdracht om het samen eens te worden. Boeren, retailers en dierenbeschermers moeten zich daartoe verbinden in het zogenaamde "Verbond van Den Bosch".
Het rapport
Naast naamgever Daan van Doorn (voormalig bestuursvoorzitter van slachter VION) bestaat de Commissie uit Ab Klink (CDA), Ad Hectors (Voerindustrie), Felix Rottenberg (PvdA), Jeroen Naaijkens (HAS Den Bosch), Marijke Vos (GroenLinks), Martin Scholten (WUR), Pieter Winsemius (VVD) en Rogier Arntz (Marketing). Zij schrijven:
In een duurzame bedrijfsvoering waar het productieproces de maatschappelijke waardering voor het eindproduct bepaalt, staat het dier centraal. De mate waarin dieren hun omgeving als belastend of plezierig ervaren is bepalend voor het welzijn van het dier. Of het dier het naar zijn zin heeft is vooral af te meten aan zijn gedrag, en veel minder aan parameters zoals de afmeting en inrichting van zijn hok.
De commissie zegt daarmee dat het geen zin heeft om ruimte-normen, naar buiten kunnen en speeltjes verplicht te stellen. Je kunt aan het gedrag van een dier zien of het gelukkig is. Een dergelijke stelling is spannend, omdat de dierwelzijnsbeweging nu juist heeft ingezet op eenvoudig te begrijpen en meetbare zaken als ruimte, naar buiten kunnen en spelen.
In het traject naar ‘Al het vlees duurzaam in 2020’ is een cruciale rol weggelegd voor de retail, zowel voor de supermarkt als de foodservice. Zij zijn de ketenpartij die als enige direct contact onderhoudt met de consument, de uiteindelijke koper van vleesproducten voortgekomen uit een zorgvuldige veehouderij. Allereerst moet het streven er op gericht zijn dat op 1 januari 2013 uitsluitend nog antibioticagezond vlees in de schappen ligt. In deze benadering zet de retail de eerste stap, daar waar de verduurzamingsvoorstellen tot op heden het initiatief bij de primaire sector legden. De retail treedt voortaan op als ketenverantwoordelijke, garandeert een basisniveau op het gebied van duurzaam vlees en heeft de vrijheid dat niveau op eigen initiatief te verhogen.
De voortrekkersrol die de retail krijgt toebedeeld manoeuvreert deze sector in een kwetsbare positie. Daarom is het zaak retailers – net als de veehouders – niet alleen te laten staan. Integrale aanpak vraagt om zichtbare gezamenlijke betrokkenheid. Daartoe sluiten de belanghebbende partijen het Verbond van Den Bosch.
De partners in het verbond vertegenwoordigen zowel het verticale draagvlak binnen de voedselkolom (van grond tot mond), als de betrokkenheid vanuit de samenleving (horizontaal draagvlak, van overheden en ngo’s). Het verbond fungeert als vertrouwenwekkende maatregel die de retail in staat stelt zijn koploperpositie uit te bouwen.
Per 1 september 2011 stelt de Commissie daarom het Verbond van Den Bosch voor. Dat moet de basis leggen voor een verdere ontwikkeling van een aanpak waarin retail en boeren samen moeten werken om 'samen duurzaam' te worden in plaats van normen te krijgen opgelegd. Politiek is dat een slimme zet, want politici branden hun handen anno 2011 liever niet meer aan bindende uitspraken over de toekomst van de intensieve dierhouderij in Nederland. Het probleem wordt - zoals dat in Haags jargon heet - bij de markt neergelegd.
De niet-vrijblijvende stap naar antibioticagezond vlees raakt gevestigde belangen. Opponenten zullen de maatregel als marktverstorend ervaren. Partijen zullen (individueel of gezamenlijk) zich niet aan de nieuwe spelregels willen houden. Als je lange tijd voor een dubbeltje op de eerste rang hebt gezeten, is het moeilijk een andere realiteit (het algemeen belang van duurzame veehouderij) te accepteren.
De te verwachten weerstand tegen privaatrechtelijke afspraken, gemaakt tussen de verbondspartners in de voedselkolom, vereist dat deze afspraken publiekrechtelijk geborgd worden. Juist omdat het stellen van extra, zogeheten bovenwettelijke eisen volgens het mededingingsrecht nooit mag leiden tot marktuitsluiting van ondernemers. Allereerst vraagt de commissie in dit kader om bestaande wet- en regelgeving (nationaal en Europees) daadwerkelijk toe te passen en na te leven. In dat geval is geen sprake van marktuitsluiting, omdat partijen aan de wet moeten voldoen.
Nieuwe maatregelen die voortvloeien uit het transitieproces kunnen tot 2020 het naleven van een bovenwettelijke norm verlangen. Zo kan de rijksoverheid beginnen met het streng controleren van hen die niet aan de bovenwettelijke norm willen voldoen. Een mogelijke restgroep van free riders kan publieke vastlegging van bovenwettelijke afspraken noodzakelijk maken. Daarvoor is ruimte.
De rijksoverheid kan ondernemingen verplichtingen opleggen die private partijen vanwege mededingingsaspecten niet voor zichzelf kunnen afspreken.
Als diezelfde overheid via een inhoudelijke en beargumenteerde onderbouwing het maatschappelijke belang van de verplichtingen aantoont, dan kan publieke normstelling worden afgedwongen. Een dergelijke route biedt overheden de juridische basis om regels goed te handhaven.
Overigens vormt enkel de zegen van de overheid een te smal fundament als private partijen vragen hun afspraken tot publieke norm te promoveren. Voor het verkrijgen van voldoende legitimiteit moeten gemaakte afspraken worden gedragen door een representatieve en evenwichtig vertegenwoordigde beroepsgroep en vertegenwoordiging van andere belanghebbenden. Ook om deze reden is het Verbond van Den Bosch onmisbaar voor de doorbraak naar een zorgvuldige veehouderij en de beschikbaarheid van enkel duurzaam vlees in 2020.
Wat ingewikkeld geformuleerd zegt de Commissie in deze passage dat boeren die zich niet aan bovenwettelijke eisen willen verbinden het leven niet makkelijk wordt gemaakt. Het wordt hen moeilijk gemaakt de kantjes van hun 'mindere' manier van doen af te lopen. De Commissie is kennelijk van oordeel dat dit thans gebeurt, cq. zal gebeuren als Nederlandse boeren in de concurrentiestrijd met goedkopere concurrenten uit het buitenland willen proberen mee te komen. Retailers moeten via een 'fatsoensverbond' dat zij juridisch bekrachtigen hun verantwoordelijkheid nemen. Daar is tevens een van de politiek onafhankelijk regie-orgaan voor nodig. De commissie wil dat per 1 januari 2012 instellen.
Basis voor depolitisering
De commissie gaat uit van de verantwoordelijkheid van boeren en supers samen. Dat is een goede zaak. Het dwingt tot afkoeling van het tot verlammens toe gepolitiseerde onderwerp dierhouderij. Er moeten maatschappelijk haalbare besluiten worden genomen. Daar zijn concrete contexten, cases en op resultaat gerichte samenwerking in plaats van begripsmatige polarisatie - 'ruimte', 'alle dieren buiten' - voor nodig. Het siert de Commissie Van Doorn zo wijs te zijn geen dictaten op te leggen over de manier waarop de varkenshouderij duurzaam moet worden en slechts te eisen dat die dat wordt. Dat stelt een morele verplichting en verbindt. Het zorgt ervoor dat de discussie er een van mensen wordt die iets moeten voor de ogen van anderen. Juristen en regelgevers onder elkaar maken slechts koude regels die burgers niet het gevoel geven serieus te worden genomen. Mensen voelen wat 'kan' en 'acceptabel' is als ze hun akkoord voor het oog van de natie moeten bereiken. Dat begrijpen is de basis voor depolitisering van het onderwerp.
Staartbijter
Onduidelijk blijft echter waarom en hoe een dergelijke aanpak de juist in Brabant fors opgelopen burgerlijke gevoelens tegen intensieve varkenshouderij weg zal nemen. De facto verplicht de Commissie de aanbodketen tot het bereiken van een akkoord. Zonder nadrukkelijke betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid van te hoop lopende burgers, kan die aanpak zichzelf in zijn staart bijten. Ook burgers zijn immers mensen die hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Dan moet je hen betrekken in het besluitvormingsproces. Doe je dat niet, dan laat je hen ontsnappen aan hun verantwoordelijkheid en keuze voor of tegen buurman De Boer. Als burgers niet de mogelijkheid krijgen de nieuwe menselijke normen voor haalbare 'duurzaamheid' mede te bestemmen, blijven ze ervan vervreemd. Vanuit een hoge boom blijven ze iedere oplossing bekogelen omdat ze zich niet hoeven te engageren in praktische intermenselijke keuzen.
De tegenstanders van intensieve veehouderij hebben haast en willen de veehouderij weg van het platteland. Het is de vraag of een 'duurzame dierhouderij' een antwoord is op hun wensen en politieke agenda. Op het gebied van dierwelzijn wijzen de woordvoerders van de tegenbeweging juist op eenvoudig te begrijpen onderwerpen als ruimte, het naar buiten kunnen van het dier en de wat hen betreft principiële onduurzaamheid van vleesconsumptie.
Die onderwerpen plaatst de Commissie niet alleen buiten haakjes, maar ook buiten bereik van de burger. Die krijgt slechts een klachtenloket dat niet zelfstandig over hun klachten zal kunnen oordelen omdat het oordeel over wat 'goed' en 'duurzaam' is bij boer en super wordt gelegd. In de menselijke verhoudingen waar de commissie naar streeft, wordt daarmee een staartbijter van jewelste binnengehaald. Daarbij komt dat de Commissie een termijn van 10 jaar hanteert. De varkenshouderij staat er economisch slecht voor en heeft te maken met een burgerlijke tegenkracht die de wind mogelijk extra in de zeilen krijgt.
Nuchter verstand
Opvallend afwezig in het plan is een cijfermatige realiteitstoets. Zo werden in Nederland in 2010 bijvoorbeeld 24 miljoen biggen geboren. Zes miljoen daarvan worden in Nederland opgegeten. De supers verkopen er daar slechts de kilo's van een dikke 5 miljoen van. Waar Van Doorn de supermarkten en boeren aan elkaar verplicht via een juridisch bekrachtigd herenakkoord buiten de politiek, geeft hij geen antwoord op de vraag welk lot 21 miljoen dieren, cq. de boeren die hen produceren treft. De supers kunnen op geen enkele manier gehouden worden daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Geconstateerd moet worden dat de Commissie zonder daar woorden aan vuil te maken, de herstructurering van de Nederlandse varkenssector overlaat aan de boeren en vermoedelijk aan hun bank.
Nuchter verstand leidt tot de conclusie dat een additioneel Verbond nodig is voor de verduurzaming van de gehele Nederlandse varkensproductie, ook indien deze wordt ingekrompen tot bijvoorbeeld de helft. In het laatste geval gaat het nog altijd over een volume dat heel ruim twee maal dat van de varkens van het Verbond van Den Bosch behelst. Nederland moet zich realiseren dat het in de vorm van biggen een halffabrikaat voor andere Europese landen maakt. Hun vlees zal te allen tijde buiten de door de Nederlandse commissies of samenwerkingsverbanden geformuleerde doelstellingen vallen. De dieren worden elders gemest, geslacht en tot waarde gebracht. Pas na de laatste stap komen ze in de vorm van prosciutto crudo en echte Italiaanse salami Nederland weer binnen.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 mei krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Prachtig (en vooral slap) hoe een commissie adviseert een proces op gang te brengen van praten en consensus vorming tussen betrokken actoren. Ik heb het rapport niet gelezen, maar zo te zien hebben de commissie leden hun tijd verloren. Nuchter verstand zegt mij dat een paar mensen van de straat zijn gekomen, maar dat de sector en overige actoren niet verder zullen komen. Jammer.
Ik ben een liberaal, maar de markt kan niet alles bepalen. We ontkomen er niet aan om denk ik stalgroottes te gaan 'aftoppen' tot het niveau van 'groot' familie bedrijf. En wellicht zelfs een plafond op aantal varkens in NL gaan zetten. De protesten van burgers zullen groter gaan worden, voorspel ik. Weerstand tegen de sector dus ook. Grand designs bestaan niet, maar niets doen en blijven praten resulteert ook in niets.
Ook al voelt het rapport als een "wilt u zelf de rommel even opruimen, want dat kunnen we niet voor u", vind ik Wouter's reactie te gemakkelijk.
De verkopers van levensmiddelen zijn niet verantwoordelijk voor het ontstane probleem (te lage inkoopprijzen voor boerenproducten in het algemeen en vlees in het bijzonder), maar ze kunnen wel helpen die op te lossen. Aangezien van de overheid niets te verwachten is en de drang naar kostprijsverlaging volledig uit de hand is gelopen is het wel degelijk zinvol om voor de ogen van het publiek aan te dringen op een verstandshuwelijk. Just geen dictaat of grand design, maar een beetje geholpen eigen initiatief om tot een uitweg te komen.
Of het gaat lukken is een tweede. Ik zie in het advies eerder een intuitieve keuze voor de goeie richting. In de uitwerking zie ik problemen. Daar moet nog verder over nagedacht worden. De moderne management literatuur heeft het over 'social technology' en het onderhouden van een conversatie met het publiek. Op dat punt is meer nodig. Dat gezegd zijnde: dit is al een hele stap verder dan de Commissies die eens zullen vertellen hoe het moet, maar waar je na een jaar al niet meer naar moet vragen. Ik had het directiever verwacht. Deze commissie had de wijsheid bescheiden te zijn.
De presentatie van de Cie Van Doorn in de Staten van Brabant vanmorgen is hier te bekijken. Het betoog klinkt nog behoorlijk 'het moet intensief, maar dan maar duurzaam want we willen hier blijven boeren' (wat niet verbaast van een man die tot voor kort aan de andere kant van de streep werkte). Hoe aarzelend ook, de andere toon is gezet.
Dick zaagt met zijn commentaar het gras voor mijn voeten weg. Zijn opinie en conclusies zijn helemaal correct. De markt zal het moeten doen omdat de overheden cq politiek tandeloos zijn. Zelfs het wettelijk kader dat gesteld moet worden is een compromis met de marktpartijen. De burger die in dit verhaal haar rol speelt zal zich moeten verenigen/verbinden met de marktpartijen die haar idealen verwoorden. Het woord aan de burger geven en het daaraan verbonden beleid gaat een kakofonie aan meningen opleveren die zijn weerga niet kent.
Niet genoemd werden de hoeveelheden dieren en de omvang van de stallen. Dat is niet nodig omdat met betrekking tot milieu en welzijn een nieuwe grotere stal per definitie beter kan zijn. Kan zijn, omdat de ondernemer daar de nodige capaciteiten voor moet hebben.
Angel in de discussie over aantallen en omvang is de antibiotica problematiek. Grote aantallen zijn, gezien het huidige verbruik, alleen te handhaven met toepassing van koppelbehandeling(alle dieren krijgen een dosering, ziek of niet).
Bij een verbod of strengere dagdosering zal een ondernemer zichzelf sneller geconfronteerd zien met de aantallen dieren. Er zal dan een bedrijf ontstaan dat een omvang krijgt van wat men menselijke maat noemt.
De huidige normen dierdagdoseringen(aantal dagen dat een dier antibiotica toegediend krijgt) zijn ruim. Strengere eisen stuiten op weerstand bij veel marktpartijen. Enerzijds vanwege te dichte veebezetting, het kan niet zonder, anderzijds omdat men in concepten met verplicht laag gebruik haar eigen andere vleesproductie declasseert.
Markt versus aantal boeren? In samenwerkingsverbanden met marktpartijen zoals voorgesteld is het moeilijk in te schatten hoe zich concepten ontwikkelen en bulkmarkt zich kan handhaven. Er zal frictie blijven tussen de kosten en opbrengsten van beide. Het blijft mogelijk dat alle twee in Nederland een bestaan hebben. Kan ook zijn dat tegen die tijd Europa EEN is geworden of helemaal NIET.
Stom, stom wij maaien gras, hier ook.
Ik ben één van de ondertekenaars van het Verbond van Den Bosch. Het klopt: Dick slaat de spijker op zijn kop. Wouter, je bent in dit geval niet gehinderd door kennis. Je reactie klopt daarom ook niet.
Dit hoeft niet het zoveelste advies te zijn. Van Doorn cs richt zich op het proces. Nu eens niet wijzen met de vinger naar alleen de boer. Die kan het alleen niet. Nu begint de aanpak bij de markt. Daar waar de aanpak hoort te beginnen. De boer doet dan vanzelf mee. Dit is het eerste rapport over de toekomst van de veehouderij waar alle retailers hun naam onder hebben gezet. Dat is niet eerder voorgekomen. Dus dat is zowaar een huzaren stukje. Verandert de tijd dan toch? Wellicht. We zullen het zien.
Het draagvlak herwinnen bij de burger. Ook dat is een reuzen uitdaging. Want je wordt niet zomaar weer vrienden met de buren. Daar moet je je wel voor inspannen. Dat is een proces tussen mensen. En moet geen politiek geklater worden. Want we moeten niet denken, dat met dit rapport alle vuiltjes zijn weggewerkt. Nee, het werk begint nu pas. Maar als alle partijen er zin in hebben en meedoen. Dan kan er iets moois ontstaan.