Er gaat niets boven een kant- en klaarmaaltijd met additieven, schrijft Rosanne Hertzberger op 4 december in NRC Handelsblad. Hoewel ze toegeeft zich lichtelijk te schamen voor haar eetgewoonten, ergert ze zich aan het vers-en-puur-evangelie, zoals dat wordt gepredikt in kookprogramma’s op televisie, in tijdschriften, en in kookrubrieken in de krant.
Hertzberger houdt niet van koken. Ze vindt het zonde van haar tijd. De dertig minuten die ze dagelijks bespaart door géén aardappels te schillen en te koken, géén broccoli schoon te maken en te stomen, en géén vlees, vis of vegaburger te bakken, besteedt ze liever aan televisie kijken, slapen of het schrijven van een artikel.
Nu zou je over het nut van televisie kijken kunnen discussiëren, maar slapen en het schrijven van een artikel zijn beslist buitengewoon zinvolle tijdsbestedingen. Wie zou niet graag dagelijks dertig minuten cadeau krijgen om aan dergelijke zaken te besteden? Zoals mijn moeder placht te verzuchten, wanneer zij aan het einde van een lange dag werken en huishouden nog lang niet alles gedaan had wat zij wilde doen: ‘Was de dag maar van elastiek; dan zou ik hem kunnen oprekken.’

Tijd is het nieuwe geld. Hoe minder we ervan hebben, hoe sterker onze verwachting dat het de oplossing biedt voor onze problemen. En hoewel ik Hertzberger dus volkomen kan volgen in haar zucht naar extra tijd, vraag ik me af: zijn slapen en artikelen schrijven werkelijk zinvoller dan het bereiden van een verse maaltijd?
Wees gerust, hier volgt geen pleidooi voor het terugdraaien van de industriële revolutie. Net als Hertzberger, besteed ik het maken van mijn kleding liever uit aan een fabriek, dan zelf achter een weefgetouw te kruipen. Net als zij, ben ik de uitvinders van was- en afwasmachine dankbaar. Ik prijs mij gelukkig met ingeblikte tomaten. Met diepvriesspinazie. Met hagelslag. En ik kan meneer von Liebig, die in 1840 het bouillonblokje uitvond, wel zoenen.

Nee, de recente hipheid van moestuinieren, kippen houden en varkens knuffelen ten spijt, wil volgens mij niemand terug naar een autarkisch voedselvoorzieningssysteem. ‘Het volledig verwerpen van hightechvoedsel lijkt bijna een stap terug in de ontwikkeling van de mensheid’, schrijft Hertzberger. Ik zou het nog sterker willen uitdrukken: dat ís een stap terug.
Maar wie heeft het over volledig verwerpen? Een dergelijk radicale houding ten opzichte van technologie kun je zelfs de topchefs, masterchefs en Jamie Olivers van deze wereld – waarvan Hertzberger betoogt dat zij ‘ervoor kiezen om culinair in de Middeleeuwen te blijven’ – niet verwijten. Heeft Jamie Oliver, naast de kookprogramma’s waarin hij vers en puur propageert, niet een complete industrieel gefabriceerde productlijn, van pesto tot pasta tot salsa tot kruidenmix? Wordt in programma’s als Topchef en Masterchef niet kwistig geraspt, gemalen en gepureerd in keukenrobots?

Nogmaals, niemand (nou ja, op een paar utopisten na wellicht) wil terug naar het pre-industriele tijdperk. Maar betekent dat automatisch dat wij richting het hightech-voedseltijdperk willen dat Rosanne Hertzberger ons als ideaal probeert voor te spiegelen? Willen wij bij Albert Heijn straks niet eens meer kunnen kiezen uit twee soorten aardappelen, maar wel uit 150 soorten kant- en klare stoommaaltijden?
Hertzberger stelt een grenzeloos vertrouwen in voedingsindustrie en overheid. Wat de eerste fabriceert en de tweede goedkeurt, is boven elke twijfel verheven. Dat E-nummers ongezond zouden zijn is een leugen. Dat er mayonaise bestaat met slechts 6 procent vet is een zegen. Becel-brood met 40 procent minder zout een wonder der vooruitgang.

Ik ben geen microbioloog, noch voedingstechnoloog, noch anderzins ter zake kundig geschoold. Maar heeft het verleden ons niet geleerd dat ook de voedingsindustrie en overheid zich wel eens kunnen vergissen? Dat zij slechts gelijk hebben tot het tegendeel bewezen is? Dat zij soms andere belangen hebben dan wij, consumenten?
Herinnert u zich de margarines vol transvetzuren die wij braaf op ons brood smeerden, omdat ze zoveel gezonder waren dan roomboter? Zou het theoretisch mogelijk kunnen zijn dat aspartaam – waarover Herzberger opmerkt dat het in deze obese samenleving wellicht nog niet zo’n kwaadaardig alternatief voor suiker is - in de toekomst toch daadwerkelijk kankerverwekkend blijkt?Om de vraag wat wij in de toekomst zouden willen eten te kunnen beantwoorden, moet misschien wel eerst een andere vraag worden gesteld, namelijk: wat is onze relatie tot voedsel? Als ik Hertzbergers artikel lees, is haar verhouding tot voedsel zo ongeveer als die van een auto tot benzine. Het maakt niet uit waar het spul vandaan komt, hoe het is geproduceerd, bij welke pomp je het koopt, de motor draait er toch wel op. In termen van efficiency een ideaal systeem.

Mijn eigen relatie tot voedsel is een stuk gecompliceerder. Als ik honger heb, denk ik weliswaar ook: er moet brandstof in, maar vervolgens gaan mijn gedachten naar de soep met balletjes van mijn oma, naar de sardientjes die ik ooit at in de haven van Saint Jean de Luz, en naar de kaaspannenkoeken die ik voor mijn zonen bak en zij als de grootste culinaire ontdekking ter wereld beschouwen. Ik denk, kortom, aan eten dat niet alleen mijn maag zal vullen, maar ook mijn hart.
Hiermee wil ik de stoommaaltijden van Albert Heijn niet volledig buitenspel plaatsen (er is een tijd en plaats voor alles). Ik zeg alleen dat voedsel als brandstof, als iets wat je tot je neemt om het systeem op peil te houden, mijn honger niet stilt.

Eten heeft te maken met cultuur, met familiebanden, met tradities, met herinneringen, met heel veel dingen die ons als mens definiëren. Wie de maaltijd als een optelsom van nuttige nutriënten beschouwt, veronachtzaamt de inbedding ervan in onze beschaving. Homerus al deelde mensen in naar het voedsel dat zij aten. In Odysseus beschrijft hij de vreemde volkeren die hij op zijn reizen tegenkomt als melk-eters, als lotus-eters, als wortel-eters, als zaden-eters, als wild-eters en als schildpadden-eters.

‘De mens is wat hij eet’ is een oud aforisme dat ons niet alleen kan helpen naar het verleden te kijken, maar ook naar de toekomst. Als je niet meer weet wat je eet, weet je dan nog wie je bent?
Stel dat de wensdroom van Rosanne Hertzberger waarheid wordt, stelt u zich een wereld voor waarin wij verlost zijn van de vers-en-puur-terreur, stel dat al ons voedsel uit een fabriek komt, anoniem, kant- en klaar, we hoeven als het ware alleen nog maar te kauwen, te slikken en amen te zeggen; hoe zou Homerus ons dan genoemd hebben?
Noch Jamie Oliver, noch een van de kooktelevisieprogramma’s waar Hertzberger tijdens het verorberen van haar magnetronmaaltijd zo graag naar kijkt, noch ikzelf zal haar ervan kunnen overtuigen dat koken leuk is. Dat lijkt me ook niet nodig. Ieder z’n ding. Maar waar ik haar wel van zou willen overtuigen is dat koken weldegelijk een zinvolle tijdsbesteding is. Minimaal zo zinvol als televisie kijken, slapen of artikelen schrijven.
Wie kookt bevindt zich in een lange traditie van mensen die verantwoordelijkheid nemen voor het eigen welzijn, en het welzijn van geliefden. Wie ook nog eens puur en vers kookt, met duurzame, integere producten, zorgt er bovendien voor dat die traditie bewaard blijft voor toekomstige generaties. Dat noem ik geen tijdverspilling. Dat noem ik wijsheid.

Dit stuk is de volledige versie van een ingekorte tekst van Janneke Vreugdenhil in NRC Handelsblad van vanavond (p. 2). Janneke reageert op Rosanne Hertzberger die afgelopen zaterdag in de NRC een warm pleidooi hield voor eten uit pakjes, bakjes en zakjes. Hertzberger pakte in haar stuk het pleidooi van Karin Luiten voor een Nationale Anti Pakjes Avond aan. Karin reageerde vanavond eveneens in de NRC met de tekst Proef en oordeel zelf. Haar tekst werd wel integraal opgenomen.
Dit artikel afdrukken