De stikstofcrisis dwingt de veehouderij tot verandering. Nederland heeft, na Malta, de hoogste uitstoot van ammoniak (NH3, de stikstof die door de vermenging van urine en vaste mest uit de veeteelt vrijkomt) per hectare van Europa. Volgens de officiële statistieken veroorzaakt de veeteelt 87% van die ammoniakuitstoot.

Stikstof is slecht voor de volksgezondheid. In Brabant hebben industrie, wegverkeer en veehouderij de lucht zo vervuild dat inwoners er gemiddeld een jaar korter leven dan in de rest van Nederland.

Stikstof is ook slecht voor de biodiversiteit. De ammoniak die door droge depositie van naburige boerderijen direct in beschermde natuurgebieden terechtkomt, zorgt ervoor dat bepaalde planten sneller groeien en daardoor andere planten verdrukken. Dat verandert de flora, verandert het habitat voor insecten en dat heeft consequenties voor de natuurlijke voedselketen die daarna komt; vele soorten - met name vogels - verdwijnen. Nederland heeft zich verbonden aan Europese regels voor natuur- en vogelbescherming en beloofd flora en fauna te beschermen en herstellen. Ons land is in overtreding als het zich daar niet aan houdt.

Om aan die verplichting te voldoen, wil het kabinet de totale stikstofuitstoot – ammoniak van vee plus stikstofoxiden van auto’s en industrie – in 2030 halveren. Dat zou neerkomen op ongeveer eenderde reductie in de veehouderij. Vandaar de zorg dat één op de drie veehouders moet stoppen.

Dat geldt alleen als de andere twee op dezelfde manier als nu doorboeren. En dat zou een gemiste kans zijn. Daarmee lossen we het stikstofprobleem administratief en juridisch op, maar zes andere problemen niet: de hoge uitstoot van methaan, inefficiënte invoer en uitvoer, hoge kosten voor de volksgezondheid, lage opbrengsten voor boeren, gebrek aan dierenwelzijn, en de dreigende concurrentie van kweekvlees.

Al die problemen zijn de uitwassen van intensivering en schaalvergroting, jarenlang de sleutelwoorden van de Nederlandse veeteelt. Om onteigeningen zoveel mogelijk voorkomen, zou een duidelijk beleidskader die trends moeten ombuigen naar extensivering en schaalverkleining.

1. Hoge methaanuitstoot
Nederland is, na Denemarken en Ierland, de grootste uitstoter van methaan per hoofd van de bevolking in West-Europa. De veehouderij veroorzaakt 70 procent van de methaanuitstoot.

Methaan is een broeikasgas dat weliswaar sneller in de atmosfeer afbreekt dan koolzuurgas (CO2), maar in de kortere interval is het wel minstens 25 keer zo schadelijk voor stabilisering van het klimaat. Om de opwarming van de aarde op de korte termijn af te remmen, moeten we op zo kort mogelijke termijn minder methaan uitstoten.

Nederland heeft vorig jaar, op de klimaatconferentie in Glasgow, met 100 landen afgesproken om in 2030 30% minder methaan uit te stoten. Zelfs als we alle gascentrales en afvalverwerkers in Nederland sluiten, redden we dat niet. Een deel van de afname zal uit de landbouw moeten komen.

Als we nu puur op de stikstofnormen sturen, door bijvoorbeeld in te zetten op machines die de ammoniakuitstoot van stallen afvangen, dan lopen we het risico dat de staat over acht jaar weer wordt aangeklaagd, omdat het tegen die tijd niet genoeg heeft gedaan met methaan. Beter om het in één keer goed doen.

2. Inefficiënte in- en uitvoer
Nederlandse boeren exporteren 75% van hun producten; 60% van ons vlees gaat naar het buitenland. We zijn de grootste exporteur van vlees in Europa en de vijfde exporteur van zuivel ter wereld. We importeren de helft van wat we eten.

De grote winsten worden in de akker- en tuinbouw gemaakt. De toegevoegde waarde (de opbrengst min de kosten van grondstoffen) van de gehele landbouw en voedselindustrie is 45 tot 54 miljard euro per jaar, of 6 tot 7% van ons bruto binnenlands product. Schattingen over de toegevoegde waarde van de veeteelt lopen uiteen van 2 miljard tot 15 miljard euro.

Het Planbureau voor de Leefomgeving schat de milieuschade van de veeteelt op 7 miljard euro per jaar. Dat is de prijs die we betalen voor de verontreiniging van bodem, lucht en water. We importeren graan, soja en tarwe om ons vee te voeren, en exporteren zuivel en vlees. De mest blijft hier en vervuilt onze leefomgeving.

Om zoveel graan, soja en tarwe voor ons te telen (we zijn de tweede importeur van sojabonen ter wereld, na China), kappen landen in Zuid-Amerika en Zuidoost-Azië hele oerwouden, waardoor bedreigde diersoorten worden verdrongen en er minder bomen overblijven om onze CO2-uitstoot om te zetten in zuurstof. Als we die graan, soja en tarwe zelf zouden eten, is er wereldwijd driekwart minder landbouwgrond nodig, en blijft er voldoende ruimte over voor chimpanzees en Orinocokrokodillen.

3. Kosten voor de volksgezondheid
We eten te veel zuivel en vlees. Nederlanders halen zo’n 60% van hun eiwitten uit dierlijke producten. De ambitie van de overheid is om dat om te draaien: we kunnen beter 60 procent plantaardige, en 40% dierlijke, eiwitten consumeren. Ongezonde voeding veroorzaakt 8% van de ziektelast en kost 6 miljard euro per jaar. Die kosten zijn niet alleen aan dierlijk voedsel te wijten, maar wel voor een belangrijk deel: we eten te weinig plantaardig en zullen de balans moeten herstellen.

Dat zijn, net als de 7 miljard euro in milieuschade, kosten die de veehouderij en voedselindustrie veroorzaken en afwentelen op de maatschappij. Tel die bedragen bij elkaar op, en je zit al bijna aan de maximale inschatting van de toegevoegde waarde van de sector. Als land verdienen we dus niet eens zoveel aan al die dieren.

De veeteelt kan zich tegen deze trends verzetten. Of de sector kan van een nood een deugd maken, en de stikstofcrisis aangrijpen om in Nederland een gezondere, schonere en winstgevendere vorm van veehouderij op te zetten die beter is voor mens én dier
4. Boeren verdienen weinig
Dat weten veehouders ook. Eén op de drie verdient niet eens het minimumloon. Het aantal boeren neemt ieder jaar af, maar de veestapel blijft gelijk. Boeren worden door de bank en hun afnemers gevraagd om steeds intensiever vee te houden: meer dieren op hetzelfde oppervlakte tegen lagere kosten. Of beter: nog tien koeien erbij.

De totale opbrengst neemt toe, maar de winst verdwijnt in de keten tussen boer en consument. De zuivelprijs is dit jaar eindelijk gestegen, maar schommelde jaren rond de kostprijs. Vlees wordt in de supermarkt niet zelden onder kostprijs verkocht. Op die manier lokken supermarkten klanten hun winkel in.

Op plantaardige producten zitten hogere winstmarges:
van 35 tot 50 procent. Ook dat geld gaat niet allemaal naar de boer, maar akker- en tuinbouwers houden onder de streep meer over. Daarbij speelt mee dat er minder van zijn: 31.000 van de 53.000 boerenbedrijven in Nederland hebben vee. Akker- en tuinbouwers zijn vaak ook groter, waardoor ze sterker staan tegenover hun afnemers.

5. Gebrek aan dierenwelzijn
De intensieve veehouderij heeft ook kosten die niet in euro’s kunnen worden uitgedrukt. Dat is de prijs die dieren betalen.

32% van de melkkoeien in Nederland komt nooit buiten. 27% krijgt uierontsteking. 80% krijgt klauw- of pootproblemen. Huisvesting op gladde, betonnen vloeren is hiervan een oorzaak.

De meeste melkkoeien zijn na 6 of 7 jaar uitgeput en worden geslacht, terwijl ze 20 jaar oud kunnen worden. Eén op de 20 kalveren sterft kort na de geboorte. 7% van de levend geboren kalveren sterft binnen drie maanden. Dat kalveren melk uit een poedermix krijgen (de melk van de moederkoe is voor ons) draagt niet bij aan hun gezondheid.

Er zijn boeren die het anders doen: die laten hun koeien buiten grazen, laten de kalveren bij de kudde, en melken de koeien één of hoogstens twee keer per dag. Twee of drie keer per dag is gangbaar in de intensieve veehouderij.

Deze biologische veehouders zijn minder geld kwijt aan veevoer en medicijnen. Ook leven hun koeien langer. Dat weegt echter niet op tegen de lagere baten. Om biologische melkveehouderij rendabel te maken, moeten consumenten bereid zijn om meer te betalen voor biologische producten.

Hetzelfde geldt voor in varkens- en pluimveehouderij: het is te duur om dieren een dierwaardig leven te geven.

6. Kweekvlees: concurrent of kans?
Een nieuwe manier van vlees produceren biedt uitkomst. Kweekvlees wordt gemaakt van dierlijke cellen. Er wordt weefsel uit het dier geprikt, wat vervolgens in een bioreactor uitgroeit tot een biefstuk of kipfilet. Veehouders zijn nodig om die dierlijke cellen aan te leveren. Zo kunnen hun dieren een leven lang vlees maken, en zijn er dus veel minder nodig.

Een Amerikaanse denktank schat dat kweekvlees al in 2030 vijf keer zo goedkoop zal zijn als slachtvlees. Daar valt niet tegenop te boksen met nog grotere stallen, nog lagere productiekosten en nog minder aandacht voor dieren.

Kweekvlees sluit aan op de veranderende vraag van consumenten. 72% van de Nederlanders vindt dat we minder dieren zouden moeten eten. Ruim vier op de vijf is ontevreden met het huidige voedselsysteem. 60% wil zelfs een verbod op intensieve veehouderij. Nog maar de helft van de bevolking eet 5 dagen per week vlees. Eén op de drie is de afgelopen jaren minder vlees gaan eten. 5% eet helemaal geen vlees meer. Onder jongeren is het aandeel 18%. De consumptie van zuivel stijgt niet meer. Het aantal melkveebedrijven neemt ieder jaar af.

De veeteelt kan zich tegen deze trends verzetten. Of de sector kan van een nood een deugd maken, en de stikstofcrisis aangrijpen om in Nederland een gezondere, schonere en winstgevendere vorm van veehouderij op te zetten die beter is voor mens én dier.
Dit artikel afdrukken