Waar blijft de ammoniak die voornamelijk door de agrarische sector wordt uitgestoten? Op 500 meter afstand van bijvoorbeeld een gemiddeld melkveebedrijf valt er geen verhogend effect meer te constateren in de ambiënte atmosferische concentratie van ammoniak.

Dat feit verleidt een flink aantal experts en officiële instanties ertoe om te concluderen dat circa 40% van de ammoniakemissie op korte afstand van de bron neerslaat.

Met de wetten van de fysica staat die conclusie op gespannen voet. Ammoniak stijgt immers op omdat het maar half zo zwaar is als lucht en daarom - behalve door een flink bries wind - niet blijft hangen en niet vanzelf naar beneden valt.

Metingen van in de atmosfeer aanwezige ammoniak met behulp van een satelliet geven meer inzicht in de kwestie en een duidelijk aanwijzing.

De onderstaande afbeelding is een compilatie van metingen die de gemiddelde jaarlijkse concentratie van ammoniak boven Nederland weergeeft (meetjaar 2017). De satelliet meet vanaf een hoogte van meer dan 800 kilometer de concentratie van ammoniak in de volledige luchtkolom boven de grond. Helaas geeft de satelliet geen informatie over de hoogte waarop de ammoniak zich bevindt.



Onderste luchtkolommen
Om toch een idee van de hoogte waarop de ammoniakgassen zich bevinden te krijgen, kun je proberen de verhouding tussen het kolomtotaal en de concentratie dicht bij de grond vast te stellen. Je wilt dan weten tot op welke hoogte in de luchtkolom de ammoniak zit, die verantwoordelijk zou kunnen zijn voor droge depositie. Stel dat niveau eens op 15 meter. Op dat niveau is het aannemelijk dat de concentratie van ammoniak overal ongeveer gelijk zijn vanwege allerlei luchtwervelingen.

In drie Natura2000 gebieden, het Bargerveen, het Noord-hollands duinreservaat en de Sallandse heuvelrug bevat de onderste 15 meter van de luchtkolom 0.98, 0.96 en 1.28% van het totaal. Dat is empirisch vastgesteld door metingen die het RIVM gebruikt.

Bij 3 stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, Speulderveld, Valthermond en Zegveld, bevat de onderste 15 meter respectievelijk 3, 2 en 3.5% van het totaal. Het is niet verwonderlijk dat op plaatsen waar sprake is van een groot aantal emissiebronnen van ammoniak hogere waarden voorkomen dan in Natura2000 gebieden zonder lokale emissie.

Nauwelijks droge depositie, Nederland onder de KDW
Voor het jaar 2017 worden voor het Bargerveen een hoge en een lage berekening gegeven voor de droge depositie van ammoniak (zie daarvoor het RIVM), die respectievelijk neerkomen op een depositie van 753 en 441 mol/ha.jr. Door de invloed van atmosferische omstandigheden laat de meetmethodiek geen smallere range van waarden toe.

In het Bargerveen wordt de depositie niet gemeten maar berekend met een model waarin wordt uitgegaan van een zogeheten flux, het naar beneden toe uitwaaieren (’diffunderen’, de vooronderstelde ‘depositie’) van ammoniak, op grond van een klein verschil in concentratie op verschillende hoogtes boven de grond. De aanname dat ammoniak naar beneden diffundeert gaat tegen de fysische eigenschap van ammoniak in; het gas heeft namelijk een onbedwingbare neiging om op te stijgen omdat het veel lichter is dan lucht.

Die uitkomst staat in schril contrast met de berekende droge depositie van 441 – 753 mol/ha.jr. zoals het officiële model die hanteert. De getallen moeten op een denkfout berusten die in het model is gebracht en weer van de berekende depositie worden afgetrokken
Het lijkt me niet onverantwoord om een theoretisch maximum toe te kennen aan depositie. Ga daarbij uit van de aanname dat depositie uitsluitend afkomstig kan zijn uit, om het ruim te nemen, de onderste 30 meter van atmosfeer. Ga tegelijkertijd uit van de aanname dat alle in dat luchtcompartiment aanwezige ammoniak droog deponeert - zelfs al lijkt dat natuurkundig onmogelijk. Bij een atmosferische concentratie van gemiddeld 5 µg/m3, maximeer je de potentiële depositie op 32,2 mol/ha.jr.

Die uitkomst staat in schril contrast met de berekende droge depositie van 441 – 753 mol/ha.jr. zoals het officiële model die hanteert. De getallen moeten op een denkfout berusten die in het model is gebracht en weer van de berekende depositie worden afgetrokken.

De gebiedsgemiddelde depositie in het Bargerveen werd in 2017 berekend op ongeveer 1250 mol/ha.jr. Verreken je die met de te veel berekende depositie dan blijft een gemiddelde stikstofdepositie over van 530 – 840 mol/ha.jr. Dat maakt aannemelijk waarom het Actieve hoogveen en het Herstellende hoogveen In het gebied in een uitstekende respectievelijk goede staat van instandhouding (SVI) verkeren. De Nederlandse KDW is voor die habitattypen aan de zuinige kant maar mag volgens internationale normen 714 mol/ha.jr bedragen. Het lijkt erop dat we daar gemiddeld dicht bij in de buurt komen in Nederland.

Paradox mogelijk verklaard
De metingen van de concentratie met de satelliet technologie maken duidelijk dat de droge depositie van ammoniak (veel) lager moet zijn dan de 40% van de totale emissie die met modellen wordt berekend. Het is daarom niet onlogisch om ervan uit te gaan dat in natuurgebieden tenminste 98% van de emissie zich boven de onderste 30 meter van de atmosfeer bevindt.

De geringe, potentiële omvang van de droge depositie van ammoniak is een mogelijke verklaring voor de paradox die in een recent artikel op Foodlog is beschreven. Daaruit bleek dat 78% van het oppervlak aan (land)habitattypen in een uitstekende of goede Staat van Instandhouding (SVI) verkeerde volgens de Europese rapportageformulieren, terwijl op 78% van het oppervlak de (Nederlandse) KDW wordt overschreden.

Probeert Foodlog met artikelen als dit de twijfel te voeden om beleidsbesluiten uit te stellen?

Nee.

We geven al jaren ruimte aan twijfel omdat de modellen onvoldoende robuust zijn om er streng beleid op het individueel bedrijfsniveau mee te maken. Foodlog benadrukt dat het vermijden van de uitstoot van reactieve stikstof op basis van gezond verstand van biochemische processen minstens zo urgent is als het terugdringen van fossiele koolstofemissies.

Tevens nemen we kanttekeningen bij doorgeschoten beleid serieus.

Het beleid van Rutte IV is ongebruikelijk daadkrachtig, maar of het de natuur en het voedselsysteem vooruit helpt, is inmiddels een serieuze vraag. Ook zeebioloog prof. em. Han Lindeboom (die zich ter bescherming van het leven in de Noordzee meermalen nadrukkelijk liet horen tegen visserijbelangen) mengde zich de afgelopen maand niet mis te verstaan openbaar in het debat nadat hij binnen regeringspartij D66 en al eerder onder officiële experts die mede het gezicht zijn van het beleid werd geweerd om zijn kritische inbreng. Zelfs opbouwende kritiek op het beleid lijkt niet meer welkom.

De discussie over verstandig natuur- en boerenbeleid lijkt te zijn ontspoord. Tijdens het Kamerdebat over het beleid van afgelopen week moest minister Staghouwer bakzeil halen. Hij slaagt er niet in om perspectief te schetsen voor boeren en wordt daarom broddelwerk verweten. Dat broddelwerk is echter het gevolg van het strenge beleid waar de markt niet mee uit de voeten kan.

Toch wil de Kamer ook daden die het beleid commercieel-economisch gaan realiseren. Hoe dat moet wordt een uitdaging voor de rol die Nederland nu vervult in de voedselvoorziening van Noord-West Europa. Het volume dat ons land nu produceert zal namelijk te duur worden voor landbouw zoals we die kennen. Landbouwwoordvoerders in de Kamer roepen om het hardst dat boeren meer gaan verdienen met minder dieren. De realiteit is echter dat inkopers van verwerkende bedrijven en supermarkten naar andere boeren in andere landen op zoek gaan. Met name voor Duitse, Deense en Franse boeren biedt het Nederlandse beleid vermoedelijk perspectief in de vorm van betere prijzen en een goede marge als gevolg van het krimpende volume in de regio en de gemiddeld te hoge kostprijzen van Nederlandse boeren.

Het is een beetje flauw van de Kamer om van minister Staghouwer te verwachten dat een landbouw die door regelgeving uit de markt wordt geprijsd zonder Nexit commercieel-economisch perspectief te geven valt. Als het Nederland van Rutte IV besluit een streng landbouwbeleid te voeren, moet het ook durven toegeven dat het de facto - als gevolg van een politiek besluit - alleen nog voedselproductie op een beperkt aantal plekken toestaat en grotere groene gebieden wil in een mooi geheel van natuur- en landschapsparken. De productie en verwerking zullen zich aanpassen aan wat in een duur land wel te produceren valt, maar niet langer de verwerkende fabrieken vullen zoals nu.

Als het kabinet en de politiek eerlijk zijn, kan vervolgens over die consequentie weer een gezond politiek debat ontstaan zonder de eenzijdige focus op stikstof en boeren: is dat echt wat we willen? Dat moet een scherp debat worden, want het huidige beleid zal de voedselzekerheid van onze regio wel degelijk raken en belangrijke consequenties hebben voor het foodagricluster als geheel.

In de Volkskrant schreef de doorgaans scherpe observator Kustaw Bessems: Bestuurlijk puinruimen en het incasseren van nederlagen, daar zitten we naar te kijken. Waarbij totaal het besef ontbreekt dat we in Nederland samen in eenzelfde schuitje zitten. Nu hadden we het wat dat betreft slechter kunnen treffen dan met Van der Wal, die me een lerend bestuurder lijkt. Ze merkt het als ze antwoorden op vragen niet heeft en zorgt dat ze die een volgende keer wel heeft. Lompe opmerkingen maakt ze niet meer. Ze legt bij elke keus uit waarom het de minst slechte is. En keer op keer legt ze de schuld voor ‘de tang waar we in zitten’ bij de overheid.

Hoopgevend is ook dat het kabinet onder aansporing van een Kamermeerderheid geld zal proberen te halen bij partijen die zonder veel last van hun geweten aan het drama hebben verdiend. De banken bij wie boeren schulden hebben en die hen almaar hebben opgezweept tot schaalvergroting, de toeleveranciers met lange contracten en de supermarkten die nooit reële prijzen betaalden. Als je dat rijtje zo ziet, is het bijna knap hoe links ook de boeren van zich heeft weten te vervreemden.


Zonder progressieve visie op landbouw en die link met de keten als geheel die Bessems signaleert blijft het hangen en wurgen. Wist je trouwens dat het verbannen van koeien rond Natura-2000 gebieden leidt tot óf verloedering van het landschap (graslanden zullen verwilderen en er vele decennialang verwaarloosd uitzien voordat ze uiteindelijk verbossen) óf tot akkerbouw waar de natuur in het kader van pesticidenuitwaaiering en uitspoeling van meststoffen vooralsnog niet mee geholpen is. Naast een voedselbeleid zijn dan ook een geïntegreerd natuur- en landschapsbeleid dringend gewenst, willen Van der Wal en Staghouwer samen overleven als ministers voor en van het ministerie van LNV.



Volgens Gerrits zijn er aanwijzingen dat we in Nederland het onmogelijke al bijna hebben gerealiseerd: door de forse reductie van stikstofemissies in vooral de landbouw zit ons land met zijn grote veehouderij binnen de Kritische Depositiewaarden. Is dat een reden om niet over te gaan tot een progressief landbouwbeleid als onderdeel van een voedselbeleid? Is het een reden om een sector van de ene op de andere dag een paar koppen kleiner te maken?
Dit artikel afdrukken