Jan-Douwe van der Ploeg, Paul Struik en Gatze Lettinga zijn hoogleraar aan de WUR. Gisteren schreven ze een ingezonden stuk in NRC Handelsblad. In het kader van de brief van de 'honderd hoogleraren' van Roos Vonk betogen ze dat de WUR mede schuldig is aan misstanden in de Nederlandse veehouderij. Op de site van de NRC is een discussie voorzien die nog niet echt loskomt.

De Landbouwuniversiteit Wageningen heeft de veehouderij gemaakt tot wat deze nu is. En dat is niet goed. Drie Wageningers willen verandering.

De veehouderij is wereldwijd de veroorzaker van een cocktail van milieuproblemen: uitstoot van broeikasgassen, eutrofiëring, verlies aan biodiversiteit, vervuiling en uitputting van hulpbronnen. De veehouderij tast ook de gezondheid aan (obesitas, infectieziekten) en veroorzaakt dierenleed.

Nederland heeft bij de globalisering van de voedselindustrie vooraan gestaan, waardoor hier sprake is van een enorme concentratie van dieren, die we voeden met geïmporteerd veevoer en die we slachten voor de export; we houden de mest zelf. Die intensieve veehouderij levert economisch veel op, maar dat gaat gepaard met een enorme ecologische voetafdruk (zowel hier te lande als elders in de wereld) en met een beschamende aantasting van het dierenwelzijn. Aan beide neveneffecten wordt mondjesmaat wat gedaan maar het is bijna altijd te weinig en te laat. Dat was globaal de inhoud van het pleidooi voor een duurzame veehouderij dat op deze Opiniepagina verscheen en dat door ruim honderd hoogleraren uit een grote diversiteit van disciplines werd onderschreven (‘De vee-industrie moet stoppen’, 28 april).

Minister Verburg (Landbouw, CDA) reageerde door te stellen dat het goed was om de druk op de ketel te houden, maar dat de veehouderij goed op weg was te verduurzamen (7 mei). Frans van Knapen, hoogleraar veterinaire volksgezondheid, bestempelde het pleidooi als onwetenschappelijke onruststokerij van activistische hoogleraren (‘Voedselemoties en nog hooggeleerd ook’, 22 mei). Tijd om naar onszelf te kijken.

De landbouwwetenschap heeft bijgedragen aan de vormgeving van de intensieve landbouw en van de intensieve veehouderij. De kritiek op deze vorm van veehouderij kan dan ook worden doorvertaald naar ‘Wageningen’.

Wat heeft ertoe geleid dat men daar onvoldoende oog heeft gehad voor de pijnlijke situatie die uiteindelijk is ontstaan in de relaties tussen beleid, boer, consument, burger en wetenschapper? Hoe kan het dat veel wetenschappers, ook Wageningers, een kritische kijk hebben op de ontwikkelingen in de intensieve veehouderij, maar dat ‘Wageningen’ als institutie nauw is verknoopt met de koers van de intensieve veehouderij?

Net als in het landbouwbeleid, is ook in de landbouwwetenschap het economisch belang te lang dominant geweest. Samenleving en natuur werden bij het ontwikkelen van kennis tussen haakjes gezet – landbouw werd teruggebracht tot een technische omzetting van input naar output (van voer naar vlees). Vervolgens werd dit economisch geoptimaliseerd.

Deze benadering strookte weliswaar met sommige belangen, maar bracht ook met zich mee dat het zicht op de diversiteit in de landbouw verloren ging; de technisch-economische modellen werden allesoverheersend. Zo ontstond naast kennis ook onwetendheid. Onwetendheid vooral over alternatieve scenario’s waarin anders afwegen van milieu, dierenwelzijn en economie tot andere keuzes kan leiden.Naast kunde werd zo onvermogen gecreëerd. Recente pogingen om heel ‘Wageningen’ in één corporate identity te vangen hebben deze blikvernauwing aanmerkelijk versterkt: de interne druk om mee te gaan in de verdere wetenschappelijke onderbouwing van de bestaande trend is groot. En de koppeling aan dominante belangen (via ‘derde geldstroom onderzoek’ en benoemingen van bijzondere hoogleraren) leidde er toe dat ook binnen het wetenschappelijk bedrijf zelf pad-afhankelijkheid ontstond. Het netto resultaat is dat intensieve veehouderij, de landbouwlobby en ‘Wageningen’ hebben geïnvesteerd in de organisatie van een bedrijfsvoering die grote problemen op het gebied van ethiek, milieu, en benutting van hulpbronnen met zich meebrengt, op regionaal, landelijk en supra-nationaal niveau.

De hierdoor ontstane onwetendheid en onverantwoordelijkheid impliceren dat het maatschappelijke debat nu ernstig lijdt aan patstellingen. Wanneer het tot vragen of kritiek komt, voelen boeren zich miskend: zij werken immers hard voor het voedsel van een hoge kwaliteit en een lage prijs. De consumenten houden de onverantwoordelijkheid in stand door de schrijnende discrepantie tussen hun mening en hun koop- en stemgedrag.

Wetenschappers zijn niet meer in staat de burger te overtuigen met wetenschappelijke argumenten. Mede daardoor worden de problemen tussen boer, consument, burger, wetenschap en overheid verschillend beleefd door betrokken partijen. Er is een reorganisatie van het weten nodig om verantwoordelijkheid te kunnen delen en van daaruit tot een aanvaardbare veehouderij te komen. Het is zaak om op radicale wijze stappen te zetten die leiden tot het veel beter benutten van de potentie van de landbouwwetenschap. Kostprijsbeheersing, opbrengstmaximalisatie en schaalvergroting kunnen niet langer alleen sturend zijn voor de richting van het onderzoek in de intensieve veehouderij. Een maatschappelijk verantwoorde omgang met de levende natuur (dieren, ecosystemen, milieu), zinnige en kwalitatief hoogwaardige arbeid voor de betrokkenen en rechtvaardige relaties op wereldwijd niveau dienen hoekstenen te zijn voor onderzoek en technologieontwikkeling.

Onderzoekers moeten vrijmoedig na kunnen denken over negatieve consequenties teneinde daar tijdig rekening mee te houden. Alleen zo kan het verloren vertrouwen worden herwonnen. Alleen zo kan op gewetensvolle wijze worden bijgedragen aan de reorganisatie van de veehouderij.
Dit artikel afdrukken