In een goede publicatie van 6 jaar geleden probeerden Martin van Ittersum et al. die vraag voor sub-Sahara Afrika (SSA) al te beantwoorden. Zij focusten op de zelfvoorziening van Afrika in 2050 voor wat betreft granen. Het antwoord was niet erg hoopgevend. In 2014 was SSA al voor bijna 20% afhankelijk van graanimporten. Er is weliswaar een sterke productiviteitsverhoging in de akkerbouw mogelijk, maar de bevolking zal in 2050 fors zijn gegroeid. Volgens de jongste schattingen van Verenigde Naties (21 juni 2021) zullen 26 van de 54 Afrikaanse landen tussen nu en 2050 hun bevolking ‘minimaal verdubbelen’. De landbouwontwikkeling die nodig is om hen te voeden zal hand in hand moeten gaan met sociaaleconomische ontwikkeling, om de bevolkingsgroei niet nog groter te doen worden. Armoede zorgt immers steevast voor meer kinderen.

De beoogde toename in welvaart zal de vraag naar voedsel sneller doen stijgen dan de bevolkingsgroei; een deel van de graanproductie zal dus nodig zijn voor het verbeteren van de productie van dierlijk eiwit. Ook dat is een immers een antropologische wet: naarmate mensen rijker worden, gaan ze - of we dat met een Westerse bril op nu willen of niet - meer dierlijk eiwit eten.

Zonder eigen Afrikaans onderzoek en voorlichting aan boeren gaat het niet. Dat zijn enorme inspanningen en die bovendien niet beperkt blijven tot een forse versnelling van de huidige landbouwontwikkeling
Voor zelfvoorziening in 2050 is het net genoeg dat de productiviteit van de akkerbouw van de huidige 20% van de potentiële regenafhankelijke opbrengst naar 80% daarvan zou stijgen. Als irrigatie wordt toegepast waar dat kan en tevens waar mogelijk het aantal oogsten per jaar gemaximaliseerd wordt, dan lijkt zelfs een ruime 100% zelfvoorziening haalbaar. Om dat te realiseren zullen de politiek, ondernemers (leveranciers van productiemiddelen en -producten voor de landbouw) zich daar geëngageerd voor moet inzetten. Zonder eigen Afrikaans onderzoek en voorlichting aan boeren gaat het niet. Dat zijn enorme inspanningen en die bovendien niet beperkt blijven tot een forse versnelling van de huidige landbouwontwikkeling.

Aanvankelijk maakte ik voor dit artikel berekeningen die optimischer zijn dan die van Van Ittersum. Daarom zocht ik hem op om over de verschillen te praten. Hij overtuigde me om mijn optimisme te temperen. Ik zou u willen uitnodigen zijn - in samenwerking met 25 co-auteurs geschreven analyse - te lezen en daarnaast mijn overwegingen te beoordelen.

Van Ittersum en zijn collega’s beperken zich tot SSA en analyseren de situatie met gegevens van 10 van de 49 landen. Die landen zijn goed gekozen qua representativiteit: De bevolking van de 10 landen betreft 54% van de totale bevolking van SSA en beslaan 58% van het totale akkerareaal. Daarbij is de gemiddelde zelfvoorzieningsgraad voor de graanproductie 83% tegen 82% voor die van SSA als geheel.

Ik baseer me in deze tekst voor een belangrijk deel op het boek From Fed by The World to Food Security - Accelerating Agricultural Development in Africa dat ik met Tom Schut schreef. Het maakt een vergelijkende studie van 47 van de 54 Afrikaanse landen. Een deel van onze cijfers is wat recenter. Bovendien brengt ons boek het hele akkerareaal en niet alleen de graanakkers in beeld. Daarmee komt de totale eigen voedselproductie in beeld, Dat biedt een ruimer zicht op de voedselzekerheid in Afrika nu en in de toekomst. Het laat beter zien hoe gevarieerd Afrika is en hoe verschillend de aanpakken moeten zijn om het ‘ontwikkelingspakket’ dat Van Ittersum en zijn mede-auteurs voorstellen om effect te hebben.

Afrika vergeleken met de rest van de wereld
Waar bijvoorbeeld de gemiddelde graanopbrengst wereldwijd al 4,0 t/ha is, is het gewogen gemiddelde voor Afrika slechts 1,5 t/ha. Het gemiddelde wereldkunstmestgebruik is 140 kg/ha, maar in Noord-Afrika is het 75 kg/ha en in sub-Sahara Afrika slechts 20 kg/ha.

Wanneer voldoende kunstmest, verbeterde gewasvariëteiten en gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, nemen wereldwijd de van regenval afhankelijke graanopbrengsten jaarlijks met ongeveer 75 kg/ha toe. Althans, zolang niet de waterbeschikbaarheid, maar bodemvruchtbaarheid de factor is die gewasgroei en -productie bepaalt. In ruim de helft van de Afrikaanse landen is die gemiddelde jaarlijkse stijging van de opbrengst per hectare nog bijna verwaarloosbaar. Gemiddeld is de stijging voor Afrika als geheel 25 kg/ha/jaar, ofwel 1,7 % van de gemiddelde jaarlijkse opbrengst, terwijl de bevolkingsgroei gemiddeld ruim 2,5 % is.

Kan versnelde landbouwontwikkeling in Afrika tot voedseloverschotten voor de wereldmarkt leiden? Dat lukt alleen als de productiviteit dusdanig omhoog kan, dat de bevolkingsgroei geen roet in het eten gooit. Hieronder doe ik een poging om die vraag te beantwoorden en cruciale factoren en condities te benoemen die kunnen voorkomen dat bevolkingsgroei de beperkende factor wordt.

Methode
Van bijna alle Afrikaanse landen is van 2020 bekend:
- De grootte van de bevolking en de bevolkingsgroei;
- De gemiddelde graanopbrengst en de theoretische potentiële opbrengst, beiden in kg/ha;
- Het akkerareaal en de fractie ervan die in Afrika geïrrigeerd kan worden, naast het totale areaal aan landbouwgrond en het bosoppervlak.

De akkerbouwproductie druk ik uit in graanequivalenten en ik neem in eerste instantie aan dat het hele akkerareaal wordt gebruikt om voedsel voor de mens te produceren. Granen hebben een soort gemiddelde kwaliteit wat energie- en eiwitproductie betreft. Met veel gewassen, zoals aardappels en cassave (knol- en wortelgewassen) is het mogelijk meer voedsel te produceren , maar de kwaliteit - zoals het eiwitgehalte - neemt daarbij af. Met andere gewassen kun je weliswaar meer eiwit produceren, maar dat heeft als waterbedeffect een lagere energieproductie. Zo ligt in Nederland de opbrengst van granen gemiddeld boven de 8 t/ha, voor aardappels rond de 45 t/ha en voor bonen rond de 3 t/ha.

Vervolgens berekende ik de gemiddelde huidige productie aan graanequivalenten (totale akker areaal x gemiddelde huidige graanopbrengst) en de theoretische potentiële opbrengst, ook in graanequivalenten. Die laatste opbrengst gebruikte ik niet, maar -net als Van Ittersum c.s.- voor slechts 80 % ervan. Ook voor de beste boeren is het immers ondoenlijk om jaar in jaar uit de theoretische potentie waar te maken. Het jaarlijks sterk variërende weer en het effect van de verminderde meeropbrengst op de toenemende kosten per kg graan zijn serieuze beperkingen voor het theoretisch potentieel.

Met die gegevens kan de gemiddelde productie aan graanequivalenten per hoofd van de Afrikaanse bevolking in 2020 en in 2050 worden berekend. Veronderstellingen hierbij zijn: a) dat van 2020 tot 2050 de Afrikaanse bevolking groeit van 1.340 x 106 tot 2.490 x 106, dat b) in 2050 Afrikaanse boeren de intensieve landbouw onder de knie hebben, en dat c) het lonend is om te proberen het potentiële productieniveau te benaderen, die 80% als gemiddelde waar te maken.

Onderscheid in twee groepen landen: Groep I en II
Ik heb getwijfeld of ik Noord-Afrika en sub-Sahara Afrika afzonderlijk zou analyseren, maar oordeelde een ander onderscheid nuttiger, want informatiever. Ik koos voor het onderscheid tussen landen waar er sprake is van significante landbouwontwikkeling en landen waar dat nog niet of nauwelijks het geval is. Toch is het goed hier te signaleren dat in Noord-Afrika de voedselimport per hoofd van de bevolking veel groter is dan in SSA, waardoor het deel van de mensen die regelmatig met honger geconfronteerd worden niet meer is dan enkele procenten.

Gemiddeld wordt ruim 15% van de mensen uit de groep I landen regelmatig met honger geconfronteerd, in de groep II is dat bijna het dubbele
In landen met landbouwontwikkeling (ik noem ze ‘Groep I’)worden sinds langere tijd externe productiemiddelen als kunstmest, verbeterde gewasvariëteiten en gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. De hoeveelheden ervan verschillen duidelijk voor de drie in mijn boek met Schut onderscheiden klassen 1, 2 en 3, evenals de kennis en ervaring van de boeren, wat tot jaarlijkse opbrengststijgingen voor graan van respectievelijk 75, 55 en 30 kg/ha leidt.
In landen van de klassen 4, 5 en 6 - met achterblijvende landbouwontwikkeling (ik noem ze ‘Groep II’) - worden niet of nauwelijks (en dan relatief recent) externe productiemiddelen gebruikt. De jaarlijkse opbrengststijgingen zijn er 15 of 0 – 10 kg/ha (klassen 4 en 5). In klasse 6 is zelfs sprake van opbrengstdalingen in vergelijking met de opbrengsten in de koloniale tijd.

In de landen met landbouwontwikkeling is sprake van landbouwpolitiek en (relatieve) stabiliteit. In de landen waar die achterblijft (Groep II) ontbreken één of beide condities en sommigen, zoals Somalië, Zuid Soedan en Eritrea, zijn extreem instabiel. Een klein deel is wel stabiel, maar de focus ligt daar op mijnbouw, niet op landbouw.
Groep I bestaat uit 22 landen met een gezamenlijk akkerareaal van 107 miljoen hectare, groep II uit 28 met een totaal akkerareaal van 143 miljoen hectare. Van het totaal aan 250 miljoen hectare kan 40 miljoen hectare geïrrigeerd worden. Gemiddeld wordt ruim 15% van de mensen uit de groep I landen regelmatig met honger geconfronteerd, in de groep II is dat bijna het dubbele.

2020 - de situatie nu
De gemiddelde opbrengst in 2020 voor de landen van groep I is 2,1 t/ha graanequivalenten, voor II is ze nog maar 1,1 t/ha. 80% van de potentiële regenafhankelijke productie is voor groep I-landen gemiddeld 5,6 t/ha, voor groep II-landen 6,6 t/ha. Met andere woorden: in de groep I-landen kan de opbrengst van het bestaande akkerareaal nog met 3,8 t/ha groeien, in de groep II-landen met 5,4 t/ha.

Momenteel is de geschatte bruto voedselproductie van de groep I-landen beduidend hoger dan van de groep II landen. De productieniveau’s bedragen respectievelijk 360 en 250 kg graanequivalenten p.p.p.j (per persoon per jaar). Het gewogen gemiddelde is 320 kg. Als minimale jaarbehoefte van een mens wordt 300 kg graanequivalenten per persoon per jaar genoemd (Buringh en Van Heemst, 1977). Wat energiebehoefte alleen betreft is 250 kg graan p.p.p.j. voldoende, maar graan levert onvoldoende eiwit. Het verschil van 50 kg graanequivalenten zou in de vorm van peulvruchten (met een duidelijk groter ruimtebeslag) de voeding moeten verrijken of als voor de productie van dierlijk eiwit worden gebruikt.

Ongeveer 80 kg p.p.p.j. graanequivalenten (240 – 160) moet van buiten Afrika komen, bijna 30 % van de behoefte. Totaal gaat dat om ruim 100 miljoen Mt per jaar, ongeveer het dubbele van de jaarlijkse export van graan van een land als Oekraïne
De huidige gemiddelde productie is dus 320 kg graanequivalenten p.p.p.j.. De beschikbaarheid is echter lager. Dit heeft de volgende oorzaken: a) er moet zaaizaad worden achtergehouden voor het volgende seizoen, b) er is ook in Afrika sprake van voedselverlies op het traject van productie naar consumptie, en c) een flink deel van het akkerareaal wordt gebruikt voor productie die moeilijk onder “graanequivalenten” kan vallen. Het betreft met name exportproducten als katoen, thee, koffie, olie, etc. De huidige beschikbaarheid is daarom ongeveer de helft van de bruto productie, 160 kg graanequivalenten p.p.p.j.

Aan die behoefte van minimaal 300 kg p.p.p.j. is nog wel wat af te dingen. Die geldt namelijk voor volwassenen. In Afrika is 40% van de bevolking 15 jaar of jonger. Hierdoor zal de gemiddelde behoefte van een Afrikaans persoon momenteel rond de 240 kg p.p.p.j. liggen. Met andere woorden: ongeveer 80 kg p.p.p.j. graanequivalenten (240 – 160) moet van buiten Afrika komen, bijna 30% van de behoefte. Totaal gaat dat om ruim 100 miljoen Mt per jaar, ongeveer het dubbele van de jaarlijkse export van graan van een land als Oekraïne.

Zo groot is de invoer niet; een deel van de bevolking krijgt onder normale omstandigheden al vaak onvoldoende te eten. De “World Hunger Map” van het World Food Program geeft per land het percentage hongerige mensen. Zoals gezegd, voor de landen van groep I is het gemiddelde ruim 15%, voor die van groep II is het bijna het dubbele.

2050 - theorie en praktijk
Wanneer er in 2050 inderdaad 2,5 miljard in plaats van de huidige 1,35 miljard leven en de landbouw zijn regenafhankelijke potentie weet te realiseren, dan is de productie 645 kg p.p.p.j. Wordt daarbij het potentieel te irrigeren land optimaal benut, dan wordt de gemiddelde jaarproductie 700 kg. De productie kan dus in principe veel harder groeien dan de te verwachten bevolkingsgroei. Veronderstellend dat door verlies en verkwisting dan nog steeds 20% verloren gaat, terwijl 30% van het areaal niet de Afrikaanse voedselzekerheid direct dient, dan zal de beschikbaarheid ongeveer 350 kg p.p.p.j. zijn.

Dit zou de suggestie kunnen wekken dat er in 2050 sprake zou kunnen zijn van een te exporteren hoeveelheid, gezien de genoemde minimale behoefte van 300 kg graanequivalenten p.p.p.j.. Theoretisch zou er gemiddeld per jaar 2,5 miljard x 50 kg = 125 x 106 Mt aan graanequivalenten boven de minimale behoefte geproduceerd kunnen worden.

Maar helaas, niets is minder waar.

Zoals hierboven al gezegd, is bij voldoende kennis en ervaring en bij voldoende beschikbaarheid en betaalbaarheid van goed zaaizaad, kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen een gemiddelde jaarlijkse productiviteitsstijging van 75 kg/ha graan mogelijk. Maar dat is theorie op geduldig papier. De groei moet verdubbelen om in de periode 2020 – 2050 de opbrengsten te doen stijgen tot 80% van de potentiële opbrengst waarmee gerekend werd. En, zoals ook uitgelegd, is in meer dan de helft van de landen, de groep II, de landbouwontwikkeling - zeg maar de politieke en het ondernemersvertrouwen, de twee cruciale organisatorische voorwaarden - nog niet of nauwelijks op gang gekomen. Dat is de weerbarstige praktijk.

Landbouwontwikkeling op gang brengen in Afrika is moeilijker dan op veel plaatsen elders in de wereld. De gemiddelde natuurlijke productiepotentie, de combinatie van bodems en klimaten, is er lager dan in Eurazië en Noord Amerika. Dat maakt de kosten/baten verhouding van ontwikkelde landbouw ongunstiger. Concurrerende productie is moeilijk, omdat importen uit het buitenland goedkoper zijn.

De ligging, loodrecht op de evenaar en grotendeels in tropen en subtropen, is de basis van grote variatie in productiecondities en gewassen.

Zonder groeiende welvaart zal de Afrikaanse bevolking in 2050 de geschatte 2,5 miljard (ver) te boven gaan. Bij een groeiende welvaart hoort een verbeterend dagelijks menu
En, last but not least, speelt een belemmering die gerelateerd aan de minimale voedselbehoefte van 300 kg graanequivalenten p.p.p.j. Afrika parten. Bevolkingsgroei is wereldwijd gerelateerd aan de welstand. Bij groeiende welstand daalt het aantal geboortes per vrouw. De geschatte groeisnelheid van de Afrikaanse bevolking waarmee ik rekende gaat uit van een groeiende welvaart. Zonder groeiende welvaart zal de Afrikaanse bevolking in 2050 de geschatte 2,5 miljard (ver) te boven gaan. Bij een groeiende welvaart hoort een verbeterend dagelijks menu. In Afrika en elders in de wereld stopt de bevolkingsgroei min of meer vanaf een gemiddeld nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van 10.000 $US/jaar. Bij die staat van welvaart is het gemiddelde jaarlijkse menu ongeveer 800 kg graanequivalenten p.p.. In Nederland is het al bijna het dubbele! In rijke samenlevingen als de onze wordt een groot deel van het graan aan vee gevoerd!

Net als Van Ittersum c.s. moet ik concluderen dat het niet waarschijnlijk is dat Afrika in de toekomst voedsel kan exporteren, terwijl dat economisch de voorwaarde is om zelfvoorzienend te kunnen worden bij een vrije wereldmarkt. Als eigen voedsel te duur is, zijn er immers geen boeren van betekenis die het willen produceren. Om de voedselzekerheid van Afrika veilig stellen is een sterke sociaaleconomische ontwikkeling nodig naast landbouwontwikkeling en - vermoedelijk - importbeperkingen die ondernemers het vertrouwen geven om te investeren in het maken van basisvoedsel voor het eigen continent.

Wat die landbouwontwikkeling betreft zouden alle zeilen bijgezet moeten worden. De modernisering moet snel algemeen worden, waar mogelijk moet het aantal oogsten per jaar omhoog, en met de intensivering van de akkerbouw moet ook de veehouderij meegenomen worden. Gebeurt dit niet, dan zal de ontginning van bossen toenemen evenals de degradatie van bestaande akkers en weidegronden. En dan groeit de Afrikaanse vraag naar voedsel van buiten nog sterker. Dat is letterlijk levensgevaarlijk voor de levens van honderden miljoenen mensen, zal migratiestromen op gang brengen en druk op met name de EU veroorzaken.

Noten

1. De kleine eilandstaten ontbreken en van enkele landen, zoals Zuid Soedan, zijn niet of nauwelijks gegevens gevonden.
2. Potentiële productie: Het aanbod aan nutriënten in de bodem voor het gewas wordt met mest en kunstmest dusdanig verhoogd dat niet de gemiddelde jaarlijkse regenval de factor wordt die de productie bepaalt, maar de bodemvruchtbaarheid. De huidige productieve graan variëteiten worden gebruikt, en waar en wanneer nodig worden gewasbeschermingsmiddelen toegepast. Waar goed mogelijk, worden de akkers geïrrigeerd. Mijn schatting van de potentiële productie is natte vinger werk geweest, gebruik makend van de landeenheden (bodem en klimaat) die werden gedefinieerd door Buringh & Van Heemst, 1977 (An estimation of world food production based on labour oriented agriculture. Centre for World food Market Research, Amsterdam, The Hague & Wageningen). Helaas kende ik de Yield Gap Atlas uit de Wageningse school niet. Maar ik confronteerde de gegevens uit de atlas met mijn eigen schattingen voor wat betreft het verschil tussen de huidige gemiddelde graanopbrengsten en de theoretische potentiële opbrengsten. De atlas geeft gegevens m.b.t. 14 Afrikaanse landen en het gemiddelde verschil is 4,1 t/ha. Mijn schatting van dat verschil voor de zelfde landen is gemiddeld 4,4 t/ha.
3. In Nederland en elders waar intensieve akkerbouw al geruime tijd wordt gepraktiseerd, wordt gemiddeld 80% van de potentiële opbrengst gerealiseerd, wanneer de kosten : baten daarvoor interessant genoeg zijn.
4. Zie From Fed by The World to Food Security - Accelerating Agricultural Development in Africa (2019) dat ik met Tom Schut publiceerde; voetnoot 2.
5. Voor de 10 landen van Van Ittersum c.s. varieert de huidige graanopbrengst tussen 1,2 en 2,2 t/ha, en het verschil met 80% van de potentiële productie is respectievelijk 4,9 en 3,8 t/ha.
5. Naar schatting kan maximaal 40 miljoen van de 250 miljoen hectares aan akkerland geïrrigeerd worden.
6. In Zwaarden, Paarden En Ziektekiemen. De Ongelijkheid In De Wereld Verklaard, werkt Jared Diamond deze gedachte uit.
7. Livestock and food security in Africa. Henk Breman. NVAS Newsflash February, 2021

Dit artikel afdrukken