We begonnen gisteren in een vrije vorm over Rode Hoed III. Nu het 'officiële verslag'.

'Straks houdt de boer het nog voor gezien'. Die titel gaf de Volkskrant aan mijn stukje waarmee de debatserie over eten in de Rode Hoed werd aangekondigd. Of het voorzienigheid was, weet ik niet. Wel dat het een samenvatting en interpretatie was van de presentaties van Jan Douwe van der Ploeg, professor en promotor van de boerenlandbouw, en Jan Willem Grievink, kenner van de distributie- en verkoopcijfers van de Nederlandse eetmarkt. Uiteraard, die 'samenvatting' vooraf is bepaald door mijn kijk. Daarom hier een impressie van de sfeer die de 2 sprekers opriepen.

Boerenlandbouw en ondernemerslandbouw
Van der Ploeg maakt een onderscheid tussen boerenlandbouw en ondernemerslandbouw. Boerenlandbouw is kleinschalig, 'grondgebonden', baas in eigen huis, klein en zorgt voor z'n eigen lokale kringlopen. Goeie mest leidt tot uitstekend gras en lekkere melk en kaas. Kippenstront tot andijvie en aardappelen, terwijl de kippen genieten van de vliegenlarven in de koeienvlaaien. Andijvie en aardappelen die over zijn gaan naar het varken. Dat zorgt voor aanvaardbare kostprijzen. Van der Ploeg laat zien dat kleinere boeren die gemengd werken meer kunnen verdienen dan grote. Hoe dat kan, is een paradox, die Van der Ploeg verklaart door de hoge kosten van ondernemende landbouwer als gevolg van de inkoop van voer en (kunst-)mest. Die kun je als boer tenslotte ook gratis en voor niets zelf maken, al kost het arbeid. De kleinere boer moet er wel in zien te slagen zijn producten te verkopen in kleinschaliger winkels, cq. buiten de gebaande grote paden van de supermarkten om.
Ondernemerslandbouw is grootschalig, niet grondgebonden en - gek genoeg - geen baas in eigen huis, zonder eigen kringlopen en - al even gek genoeg - met een hoge mate van afhankelijkheid van enkele grote afnemers. Grote boeren kunnen hun spullen alleen kwijt aan een handjevol supers en megagrote verwerkers als Unilever, slachterij Vion en Campina. Die partijen ('imperia' noemt Van der Ploeg ze) managen de waardetoevoeging, die - wat Van der Ploeg betreft - het product wel ingewikkelder, maar niet beter of smaakvoller maken. Deze vorm van landbouw zorgde er, volgens Van der Ploeg, voor dat het boerenbedrijf de afgelopen 5 jaar 25% meer ging lenen. Het inkomen bleef echter achter en bedraagt inmiddels een tiende van de boerenschuld aan banken van ruim 38 miljard. Dat gaat tegen iedere intuïtie in, en toch is het zo. Hoe dat komt? We hebben boeren geleerd dat groot beter is en leidt tot lagere kosten per eenheid product. We hebben ze niet geleerd dat er rampen ontstaan als ze allemaal veel gaan produceren zonder hun totale aanbod te reguleren. In dat geval daalt nl. hun opbrengstprijs wegens overaanbod zelfs ver onder die lage kostprijs en leidt hun strategie tot een soort 'operatie geslaagd, patiënt overleden'.

The winner takes it all, maar dat kost wat
De banken die het financieren moeten, maken zich geen zorgen, want de ene buurman neemt de faillerende en uitgeputte andere over voor een prikkie en zorgt ervoor dat de kostprijzen alweer lager uitkomen. The winner takes it all, behalve dan dat die winnaar nog heel wat slagen moet winnen om de eindwinnaar te worden. Wat de banken vergeten is dat boeren daar wel eens moe van kunnen worden. Het is weinigen gegeven om hard te werken voor weinig en te leven met een steeds toenemend risico dat je bij het minste of geringste het volgende slachtoffer bent om gevild en geveild te worden.
Hij noemt die manier van werken waarin het leeuwendeel van de agrarische economie is gevangen 'fragiel'. Dat is ieder systeem, ook de retail en de grote verwerkers zoals het door hem geciteerde Parmalat, dat steeds net voor de financieringslasten van overnames en hoge organisatiekosten uit moest zwemmen om de concurrentie de baas te blijven en - net als Ahold onder zijn groeivoorzitter Cees van der Hoeven - in zwaar weer kwam door tijdelijke tegenslag. De grote sommen geleend geld die ervoor nodig zijn, wat Van der Ploeg betreft, zo kwetsbaar voor relatief kleine tegenslagen en marktdips, dat het voor hem duidelijk is: we moeten terug naar een boereneconomie. Hij toont cijfers waaruit blijkt dat in Italië over 5 jaar al, 51% van de boeren in een boereneconomie hoopt te werken.
Overproductie kan gigagrote boeren aan de bedelstand brengen. Het drama is dat ze zelf niet begrijpen dat het denken in termen van steeds meer rendement per dier, gewas en hectare irrelevant geworden is. Er moet aan winst- en niet aan kostenstrategieën worden gewerkt. Die winst valt alleen te behalen als ze evengrote macht kunnen uitoefenen als de 'imperia' en dus zelf een imperium gaan vormen maar een boerenhart houden. Die keuze maakt de ideoloog in Van der Ploeg niet. Hij kiest voor een boereneconomie met vele kleine aanbieders. Dat 70% van wat we in Nederland eten via supers loopt en dat de andere kanalen - speciaalzaken - in marktaandeel achteruit lopen, blijft grotendeels onbesproken. Niettemin is dat een cruciaal vraagstuk als de helft van de boeren uit de grote ratrace wil stappen en dus op een andere manier naar het publiek moet.Zou verkoopkanalenkenner Grievink er een antwoord op hebben?

'Consumenten willen gemak'
Grievink vertelt wat wij eten, hoe we het willen en waar we het kopen. Tweederde van wat we thuis eten, kopen we in supermarkten. Die ene derde die we bij speciaalzaken kopen, neemt steeds verder af omdat de bakkers, slagers en groentenboeren failleren. Ze kunnen niet op tegen de supers, cq. weten zich onvoldoende te onderscheiden als kleine ondernemers tegen de veel professionelere supers die ook nog eens onder hun prijzen door kunnen gaan omdat ze grotere volumina kunnen leveren. Vervolgens vertelt Grievink dat we steeds meer toegevoegde waarde willen. Aardappelen in een stoomzakje, gesneden sla die 10 keer zo duur is als de ingrediënten. Zelf koken en snijden vinden we teveel moeite en tijd kosten. Bovendien eten we steeds meer onderweg en steeds minder thuis. Ook daarvoor is kant-en-klaar bereid eten nodig. Dat heeft 'toegevoegde waarde' en is dus duurder dan zelf een zakje boterhammen meenemen.
Dat is maar goed ook zegt Grievink, want de markt - die nu eenmaal moet groeien - kan dan groeien in geldwaarde en hoeft dat niet in hoeveelheid product. Waar Van der Ploeg negatief is over dergelijke 'toegevoegde waarde', is Grievink er positief over. Van der Ploeg stelt zich de vraag wat die waarde voor welke mensen toevoegt behalve kosten en winstmarge waar de boer gedurende de recente geschiedenis steeds minder heeft gekregen. Grievink stelt zich die vraag niet en constateert dat hij gelukkig geldswaarde vertegenwoordigd in plaats van nog meer kCal en buikomvang. Zo kunnen in Van der Ploeg's termen de imperia groeien en hun macht over de productie van primaire grondstof en de verwerking steeds verder uitbouwen. Hun streven is gericht op voortdurende groei om met een zo groot mogelijk aantal eenheden product de markt te kunnen beheersen. Grievink neemt de consument als uitgangspunt. Die wil wat hij nou eenmaal wil en vormt het uitgangspunt van verkoopstrategieën die maar een doel hebben: door groei de concurrent voorblijven. Tegenwoordig willen Jan en Jans 'gemak'. Daarom maken aanbieders nu vooral Kant-en-Klaar vers. Jan en Jans denken immers dat dat gezond en gemakkelijk is. Daarom zijn ze bereid er een veelvoud van 5 tot 10 de kosten van de ingrediënten voor te betalen. In die waardetoevoeging zitten niet alleen kosten maar ook de kans op extra winstmarge en dus gaan slimme aanbieders daarvoor. Die hebben het onderling nl. helemaal niet makkelijk en zijn dus naarstig op zoek naar margemakers om hun marginale winsten en verliezen in andere delen van hun assortiment te compenseren. Ze concurreren met elkaar op het scherpst om de gunst van de consument. Ook aan de kant van de supers die in de analyse van Van der Ploeg tot de imperia behoren is het geen rozegeur en maneschijn. Grievink schat dat er in Nederland een overcapaciteit aan vierkante meters winkelvloeroppervlakte is van 20%. Die moeten productief worden gemaakt. Ze opgeven betekent nl. ruimte maken voor een ander die die ruimte zal opvullen. Niet voor niets staat SuperdeBoer te koop. Ook machtige imperia zijn net als die teveel producerende boeren. Ze moeten de buurman eruit concurreren en als het niet lukt dan dan laten ze zich overnemen. Die zal dat doen, want anders doet de andere buurman dat en verliest de wijffelaar zeker zijn positie in het spel.
Op de vraag wat Grievink vond van het feit dat boeren onder hun kostprijs moeten werken en dus moeten bijbetalen voor hun werk, was hij stellig: gewoon hun overproductie reguleren. Er is teveel.

Iedereen zielig
Zowel de boer als de supermarkt, en zelfs de Unilevers, Campina's en Nestle's die er ook als imperia tussen zitten, zijn dus zielig. Het is maar hoe je kijkt. Uit de zaal kwam een vraag van een Ahold-man. Hij was gepikeerd omdat Van der Ploeg had verteld dat de boer 2 cent voor zijn uien krijgt, terwijl ze met een netje eromheen - de enige 'waardetoevoeging' - in de super liggen voor 89 cent. Hij verdiende immers maar 4 cent op zijn totale marge. Hij vond het niet nodig uit te leggen dat zijn directe productmarge op die uien vele malen groter is of waar al die andere kosten die immers niet zijn winst zijn blijven. Ook Grievink hield zich stil. Het is bijna niet uit te leggen dat SuperdeBoer niet voor niets te koop staat, maar diezelfde uien ook voor de hoofdprijs heeft liggen.
Er is maar een feitelijke vraag: kost toegevoegde waarde veel of levert het ons veel op?

Een van de mogelijke antwoorden is, dat we een economie hebben gecreëerd die ons laat werken en wat wij willen al heel lang niet meer serieus neemt. Hij gaat zijn eigen gang en laat ons denken dat we er nog wat over te zeggen hebben. Maar groei wil alleen zichzelf. Zijn we in staat haar onze wil weer op te leggen, willen we dat wel? Van der Ploeg wel. Hij maakt daarmee een politieke keuze. Grievink maakt geen keuze en redeneert slechts vanuit de economie. Ook dat is een politieke keuze, zij het een impliciete.
Dit artikel afdrukken