Post van de GI Foundation en post van het Kenniscentrum Suiker & Voeding. Beide nieuwsbrieven bevatten belangwekkende informatie over eten volgens de glycemische index, de GI, in 1981 geïntroduceerd door de Britse voedingskundige David Jenkins.

Staatjes
De glycemische (glykemische; glycaemische) index is een rangschikking van afzonderlijke voedingsstoffen en producten naar de snelheid waarmee ze de bloedsuikerspiegel doen stijgen. Dat wil zeggen hoe snel ze na de inname, na de maaltijd, omgezet worden in glucose en hoe sterk de insulineafgifte is die meteen daarop volgt. Glucose is de benchmark met 100 punten, friet heeft GI 85, melk 39, appel 36, sla 10 etc. Hoe lager op de lijst, hoe ‘langzamer’ de koolhydraten. Dergelijke staatjes zijn online overal te vinden.

De GI-Foundation is een Australische not-for-profit organisatie, in 2001 opgericht door medewerkers van de universiteit van Sydney. Al twintig jaar geven ze advies over voeding volgens de GI, doen ze onderzoek en certificeren ze producten die aan de GI-eisen voldoen. Hun mission: “Mensen helpen een gezonder leven te leiden door de toepassing van wetenschappelijk onderbouwde GI-arme voedingsprincipes voor een betere gezondheid.”

In de board van de GI Foundation zitten hoogleraren en andere deskundigen. “Het is wetenschappelijk bewezen dat een dieet met een lage GI-waarde voordelen heeft voor de algemene gezondheid en het welzijn, en voor het beheer van aandoeningen zoals diabetes en obesitas,” aldus worden de voordelen van low GI living samengevat.

Een laag GI-dieet is niet hetzelfde als een laag koolhydraat dieet. GI is een traag koolhydraatdieet. De kwaliteit van de voeding met koolhydraten is belangrijk, niet per se de hoeveelheid koolhydraten
Voordelen
De factsheet van de GI-Foundation puilt uit van de wetenschappelijke informatie, gerubriceerd naar de terreinen van de menselijke gezondheid waar GI voordelen biedt: diabetes, overgewicht, sport, zwangerschap. De essentie van het GI-eetpatroon is dat de insuline- (of glycemische) respons van het metabolisme op de voeding na een maaltijd laag blijft. Dat is ook de biologische kern van het koolhydraat-insuline model, dat onlangs nog door een groep van zeventien zwaargewichten is verdedigd.

In een position statement wordt uitgelegd dat een laag GI-dieet niet hetzelfde is als een laag koolhydraat dieet. GI is een traag koolhydraatdieet. De kwaliteit van de voeding met koolhydraten is belangrijk, niet per se de hoeveelheid koolhydraten. Hier sluit het GI-denken aan bij de huidige trend van vezelrijke voeding. Vezels vertragen de opname van glucose in het lichaam, precies wat lage GI-producten ook doen.

Selectief
Het Kenniscentrum Suiker & Voeding doet niet geheimzinnig over zijn afhankelijkheden. “KSV wordt gefinancierd door Cosun Beet Company en baseert zijn communicatie op wetenschappelijke feiten, op richtlijnen van onafhankelijke adviesorganen zoals die van de Gezondheidsraad en het Voedingscentrum,” zo staat meteen al op de homepage te lezen. Instellingen als KSV hebben tot doel de publieke en wetenschappelijke opinie over een branche of een product, in dit geval suiker, te beïnvloeden, ter ondersteuning van de belangenbehartiging en de lobby. Er is niets ‘onafhankelijk’ aan en het woord ‘Kenniscentrum’ moet dan ook met een korreltje zout genomen worden.

Maar dat betekent niet dat de informatie die KSV verstrekt allemaal leugenachtig of ondeugdelijk is. Het is selectief, bevooroordeeld en geeft de halve waarheid weer. Maar veel van de aangehaalde of gepubliceerde wetenschappelijke artikelen zijn geproduceerd door serieuze wetenschappers, die keurig vermelden wie hun opdrachtgevers en geldschieters zijn. En al zijn dat commerciële bedrijven in hun veld van expertise, dan nog is niet gezegd dat de uitkomst van hun onderzoekswerk al bij voorbaat vaststaat.

Maar wie moeten we nou geloven?
Cohorten
Zo’n onderzoek is het door KSV aangehaalde ‘Perspective: Does Glycemic Index Matter for Weight Loss and Obesity Prevention? Examination of the Evidence on “Fast” Compared with “Slow” Carbs’. De hoofdauteur is Glenn A. Gaesser, hoogleraar Health Solutions aan de universiteit van Arizona, een wetenschapper met een respectabele staat van dienst. Het artikel verscheen eind vorig jaar in het vakblad Advances in Nutrition.

Het vergelijkende literatuuronderzoek dat Gaesser met twee collega’s deed had een duidelijke uitkomst: “Gegevens van 43 cohorten uit 34 publicaties, over in totaal 1.940.968 volwassenen, lieten geen consistente verschillen in BMI zien wanneer de hoogste en de laagste GI-voedingsgroepen werden vergeleken.”

Behalve naar het effect op het lichaamsgewicht van voeding met hoge en lage GI is ook uit de literatuur gefilterd wat het effect op de insulineproductie was: “Hoewel de toename van insuline na de maaltijd met een hoge GI-waarde groter is, blijkt uit de meeste interventiestudies dat diëten met een lage GI-waarde niet beter zijn dan diëten met een hoge GI-waarde om de nuchtere insulineconcentraties te verlagen.” Gedurige schommelingen tussen hoge pieken en dalen van insuline in het bloed kunnen op den duur insulineresistentie en diabetes type 2 tot gevolg hebben.

Vraagtekens
Dit voor de GI-theorie ongunstige resultaat komt niet als een verrassing. Meer onderzoekers zetten hun vraagtekens bij GI en bij GL, de glycemische lading, de feitelijke ‘belasting’ gerekend naar de hoeveelheid koolhydraten met een bepaalde GI. Gaesser c.s. verwoorden die twijfels zo:

    “Verschillende fysiologische en methodologische beperkingen van het GI-onderzoek kunnen onze nulbevindingen helpen verklaren. Hoge GI-maaltijden voorspellen zelden de energie-inname op korte termijn. Bovendien worden de GI-waarden in de tabellen gemeten onder streng gecontroleerde laboratoriumomstandigheden, waarbij voedingsmiddelen door over het algemeen gezonde jonge proefpersonen afzonderlijk worden gegeten en gaat het meestal om kleine steekproeven. Dit komt niet overeen met eetgewoonten in de praktijk, omdat de meeste voedingsmiddelen zelden afzonderlijk en in voorgeschreven hoeveelheden worden genuttigd. De glycemische respons op een maaltijd met koolhydraatrijke voedingsmiddelen kan veranderen afhankelijk van de macronutriëntensamenstelling en het gehalte aan voedingsvezels van de maaltijd, de bereiding van het voedsel, en het tijdstip van de dag waarop het voedsel wordt genuttigd."


Voeg daarbij de groeiende kennis over de grote verschillen in de glycemische respons op verschillende voedingsmiddelen per individu (gemeten met verfijnde glucosemeetapparaatjes), en er lijkt niet veel over te blijven van de GI-theorie.

Maar wie moeten we nou geloven? Een niet-commerciële, zeg maar gerust idealistische organisatie met academische status, die al twintig jaar aan de weg timmert en lijkt te floreren? Of een aantal Amerikaanse literatuuronderzoekers met banden met de Grain Foods Foundation, de Wheat Foods Council en de Quality Carbohydrate Coalition, alle lobbyclubs voor de machtige Amerikaanse graanindustrie? Wie het weet mag het zeggen.
Dit artikel afdrukken