Behalve de opeens beschikbaar komende ruime middelen ter financiering van nieuwe en nog aan te passen bestaande natuur (zoals De Peel) werken de formatiebesluiten rond het natuur- en krimpbeleid voor het aantal dieren verder door op het voedsel- en agrocomplex.

Uit het door CU-leider Gert-Jan Segers in de trein achtergelaten concept-formatieakkoord bleek dat CDA en VVD, de conservatieve partijen in de beoogde nieuwe regeringscoalitie, in ieder geval hebben ingestemd met een bedrag van €14-19 miljard bovenop reeds door het demissionaire kabinet gealloceerde middelen. Begin deze week meldde het Algemeen Dagblad dat het bedrag inmiddels zou zijn opgelopen tot €20-30 miljard tot 2030. Nederland blijkt zijn nieuwe natuurbeleid in ieder geval financieel uiterst serieus te nemen.

Het ingrijpende beleid zal effecten in de markt veroorzaken waarvan de contouren te schetsen zijn, maar de precieze dynamiek waarmee ze zich zullen voltrekken nog niet.

Akkerbouw
Het mestdossier dat in het verleden aanleiding gaf tot schandalen vanwege dumping van overschotten, verandert bij een scenario van forse krimp van alle dierlijke sectoren (melkveehouderij -40%, varkens en pluimvee tot -50%) in een situatie van tekorten. Nederlandse akkerbouwers moeten dan mest gaan aankopen in het buitenland. Daar is echter al een tekort, zodat meer gebruik van kunstmest voor de hand ligt.

Ook in een milder scenario waarbij meer varkens- en kippenmest beschikbaar blijft een mesttekort bestaan, hoewel er een klein overschot aan fosfaat rest.

De effecten van de twee scenario's zijn op verzoek van de overheid doorgerekend door het Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM) .

Zonder precisiebemesting zal behalve de veehouderij ook de akkerbouw in Nederland significant krimpen door teruglopende opbrengsten op te dure grond
Zowel in het eerste als het tweede scenario moet volgens directeur Jan Roefs van NCM aan mechanische meststoffenproductie door bewerking van dierlijke mest worden gedacht. Vanwege de behoefte van de intensieve Nederlandse vollegrondsteelt is de juiste samenstelling van nutriënten in meststoffen essentieel. Daarom is het van belang de poep en pies van dieren te verzamelen, fabrieksmatig te kraken en opnieuw samen te stellen tot voedingsstoffen die zijn toegespitst op de specifieke behoeften van gewassen. Dat kost hetzij direct, hetzij indirect fossiele energie. Dat gaat in tegen de ambities van de EU en Nederland die graag afwillen van mest die geproduceerd is met behulp van fossiele energie. Roefs waarschuwt echter voor de gedachte dat de gekrompen Nederlandse veehouderij direct bruikbare 'mooie rijpe mest' - zoals D66 Kamerlid Tjeerd de Groot het noemt - oplevert voor alle vormen van plantaardige teelt. De hoge productiviteit die Nederlandse akkerbouwers nastreven, vereist een op maat gemaakte bemesting. Zonder dergelijke precisiebemesting zal behalve de veehouderij ook de akkerbouw in Nederland significant krimpen door teruglopende opbrengsten op te dure grond.

Op dit moment kopen boeren uit nabijgelegen landen nog dierlijke mest in bulk van Nederlandse boeren vanwege de overschotten in ons land. Sinds een aantal jaren zijn de Franse boeren de Duitse voorbijgestreefd als de belangrijkste afnemers van Nederlandse dierlijke mest. Dat heeft als reden dat de zandgronden in de dichtstbij gelegen Duitse gebieden te maken hebben gekregen met strengere milieumaatregelen tegen uitspoeling van meststoffen via bodem en grondwater. Daardoor kwam Nederlandse mest vrij waar Noord-Franse akkerbouwers en volle grondstuinders graag gebruik van maakten om hun bodems te verbeteren en minder kunstmest te gebruiken. Volgens Roefs zullen de prijzen van dierlijke mest in Frankrijk en Duitsland voor huidige afnemers van Nederlandse mest lokaal oplopen. In de driehoeksverhouding Frankrijk, Duitsland en Nederland verwacht hij geen grote prijseffecten op macroniveau. Hoe de mestmarkt in de nieuwe tekortsituatie zich in Nederland zal ontwikkelen is niet gemakkelijk te voorspellen omdat handelaren de meststromen regelen zodat de verhandelde volumes en hun bestemming intransparant zijn. Wel waarschijnlijk is dat in Nederland dierlijk mest van een kostenpost voor veehouders weer een inkomstenbron wordt.

Vermoedelijk zal het gebruik van kunstmest (waar Nederland nu juist vanaf wilde) toenemen. Bij hoge gasprijzen of de wens om kunstmest (dat voor zijn stikstofcomponent afhankelijk is van een energie-intensief productieproces) alleen nog te maken met groene waterstof zal rekening moeten worden gehouden met een verdere stijging van de prijs van kunstmest. Op basis van degelijk rekenwerk becijferde prof. Machiel Mulder dat groene waterstof nog gedurende voorlopig schaars zal blijven vanwege de te hoge productiekosten.

Mogelijk zijn de leden van coöperatie FrieslandCampina, die tevens eigenaar van de fabrieken van FrielsandCampina zijn, nog geruime tijd zo verward dat verstandige hergroepering en reorganisatie moeizaam zal blijken
Melkveehouders opnieuw organiseren?
Wageningen UR berekende het werkgelegenheidseffect en de krimp van het bruto binnenlands product (BBP) van het natuurbeleid in de zuivel- en slachtsectoren. Het aandeel van de zuivelketen in de vaderlandse economie zal naar schatting dalen van 1,1 naar 0,8% van het (BBP). De zuivelketen en de intensieve veehouderij zijn op dit moment samen nog goed voor 1,8% van het BBP. Bij de kleinere omvang van de veestapel zal hun bijdrage krimpen naar 1,4% van het BBP. Nederlandse zuivelverwerkers zullen naar schatting 4,2 miljoen ton melk (van 14 miljoen die Nederlandse boeren in totaal produceren). Door dat verlies ontstaat overcapaciteit bij de verwerkers, met als risico dat fabrieken moeten worden opgedoekt en afgeschreven. Met name voor FrieslandCampina (met drie kwart van de Nederlandse melkstroom veruit de grootste verwerker van Nederland) dat al jaren te kampen heeft met slechte resultaten en slecht bestuurbaar blijkt door de gespannen relatie tussen directie, coöperatiebestuur en boerenleden, kan dat problematisch blijken. Het kan echter ook een voordeel zijn omdat FrieslandCampina door de ontstane druk kan afslanken en daardoor een gezonder bedrijf worden. In eigen huis betaalt de coöperatie een hoge melkprijs aan een te groot deel van zijn leden; het bedrijf moet meer melk innemen dan het onderscheidend en rendabel kan afzetten. Als die kunnen afvloeien, zal dat de winst- en verliesrekening van de fabriek ten goede komen.

Op dit moment kopen Nederlandse fabrieken 560.000 ton rauwe melk in vanuit het buitenland. Dat volume zou kunnen toenemen tot 2,6 miljoen ton, zodat uiteindelijk de zuivelverwerking in Nederland krimpt met 15%. In dat percentage zijn echter niet de bedrijfseconomische effecten voor de individuele bedrijven meegenomen. In het ergste geval kan het grote blok van melkveehouders van de coöperatie FrieslandCampina uit elkaar vallen. Mocht dat gebeuren, dan ontstaat een nieuwe marktdynamiek, maar ook de uitdaging om de coöperatie met op dit moment nog circa 15.000 leden - de grootste homogene groep boeren in Nederland - opnieuw te structureren. Dat moet dan gebeuren in een situatie waarin op dit moment hevige emoties en wantrouwen de gelederen sterk verdelen. Mogelijk zijn de leden van coöperatie FrieslandCampina, die tevens eigenaar van de fabrieken van FrieslandCampina zijn, nog geruime tijd zo verward dat verstandige hergroepering en reorganisatie moeizaam zal blijken. Het gedrag van de boeren kan dan ook een bedreiging worden voor de zuivelverwerker en multinational Royal FrieslandCampina en leiden tot kleinere nieuwe commerciële bedrijven die de fabrieken doorstarten.

Dit artikel afdrukken