Vijf experts kregen in het druk gevolgde online debat ‘Intensieve veehouderij in Vlaanderen: is er nog een toekomst?’ van de Faculteit Diergeneeskunde van de UGent, de kans om hun licht te laten schijnen over vijf stellingen. Nadat we op VILT eerder al verslag uitbrachten over de drie eerste stellingen, is het nu de beurt aan de vierde en vijfde stelling: ‘intensieve veehouderij is beter voor het klimaat dan extensieve veehouderij’ en ‘de toekomst van de veehouderij is extensief en kleinschalig’.

Indiase versus Europese koeien
Wat het klimaat betreft, is het volgens Stef Aerts, docent Agro- en Biotechnologie aan de Odisee Hogeschool, duidelijk dat intensieve veehouderijsystemen minder impact hebben dan extensieve systemen. “Een rapport van FAO stelt dat een derde van de broeikasgasuitstoot uit de intensieve veehouderij komt en twee derde uit de extensieve.” Joris Relaes, topman van ILVO, verwijst als voorbeeld naar de melkproductie in Europa en die in India. “In Europa hebben wel slechts 23 miljoen koeien nodig om 130 miljard liter melk te produceren, terwijl ze daar in India 122 miljoen dieren voor nodig hebben.”

Professor Landbouweconomie aan de UGent Jeroen Buysse vindt de stelling dat intensieve veehouderij beter is voor het klimaat toch wat kort door de bocht is. “Belichten we de consumptie- of de productiezijde? Het is duidelijk dat het consumeren van dierlijke producten een grotere impact heeft op ons klimaat dan de consumptie van plantaardige producten. Als Noordwest-Europeanen consumeren wij nog steeds twee keer te veel dierlijke producten. We zouden dat dus beter minder doen”, meent hij.

Klimaatverandering is een wereldprobleem. Ik vind het dan ook vreemd dat milieu- en natuurorganisaties heel sterk inzetten op de reductie van de veestapel in ons land om het klimaatprobleem op te lossen. Het is volgens mij veel logischer dat ze in de buurt van natuurgebieden inzetten op de stikstofproblematiek
Als je de productiezijde bekijkt, lijkt er volgens hem inderdaad iets voor te zeggen dat we beter hier produceren dan in regio’s waar de productie minder efficiënt gebeurt. “Maar zolang wij hier zoveel blijven produceren, blijven de prijzen laag. Dat beïnvloedt op zijn beurt de consumptie. Het komt er dus eigenlijk op neer dat we een minder duurzaam systeem stimuleren in plaats van in te zetten op een overschakeling naar meer plantaardige producten waarbij dierlijke producten duurder worden”, aldus Buysse.

Of het dan de oplossing is om hier minder dieren te gaan houden, daar heeft zijn UGent-collega Jeroen Dewulf zijn twijfels over. “Als er niets verandert aan de internationale vraag, wordt alles wat we hier omwille van klimaatredenen afbouwen, elders opnieuw opgebouwd. En dat is per definitie minder efficiënt. Je wint dus niets voor het klimaat. We hebben onszelf alleen een rad voor de ogen gedraaid, terwijl er niets fundamenteels werd gerealiseerd”, meent hij.

Milieu versus klimaat
Ook Joris Relaes volgt die redenering. “Klimaatverandering is een wereldprobleem. Ik vind het dan ook vreemd dat milieu- en natuurorganisaties heel sterk inzetten op de reductie van de veestapel in ons land om het klimaatprobleem op te lossen. Het is volgens mij veel logischer dat ze in de buurt van natuurgebieden inzetten op de stikstofproblematiek [Dit debat vond plaats voor het befaamde stikstofarrest van vorige week, nvdr]. Dat is een milieuprobleem, maar wel een lokaal probleem. Daar iets aan doen, is pas echt oplossingsgericht werken”, vertelt Relaes.

ArcellorMittal in Gent stoot meer CO2 uit dan de ganse Vlaamse landbouwsector. Toch stelt niemand zich de vraag of de staalproductie moet afgebouwd worden
Dat betekent volgens professor Buysse niet dat de veehouderij vanuit klimaatoogpunt zomaar kan verder doen. “Klimaat is inderdaad een globaal probleem dat heel moeilijk politiek aan te pakken is. Toch is er in het klimaatakkoord van Parijs afgesproken dat elk land verantwoordelijk is voor zijn doelstellingen. De vraag die we ons dus moeten stellen is: hoe gaan we de uitstoot die ons nog is toebedeeld, invullen? Doen we dat met veeteelt? Met staalproductie? Of met iets anders?”, stelt hij een open vraag.

Joris Relaes vindt het heel vreemd dat op dat moment enkel de veehouderij naar voor wordt geschoven als de sector die zijn productie moet verminderen. “Het valt mij op dat er nooit iemand zegt: ‘al die staalproductie in ons land, hebben we die wel nodig?’ Je moet weten dat de staalfabriek van ArcellorMittal in Gent 9,5 miljoen ton CO2 uitstoot. Dat is meer dan de ganse Vlaamse landbouw die goed is voor een CO2-uitstoot van 7,5 miljoen ton CO2. Waarom zouden we de staalproductie dan niet verminderen?”

Volgens Ine Renson heeft dit te maken met het feit dat de toegevoegde waarde van veeteelt, zeker als gekeken wordt naar exportwaarde, relatief laag is. “De agro-industrie is verantwoordelijk voor ongeveer 11 procent van onze exportwaarde, wat veel is, maar de veeteelt neemt daarvan minder dan één procent voor zijn rekening. Voor zuivel en melk komt er nog eens 1 procent bij. En dan moeten we zeggen dat de toegevoegde waarde voor een stuk bij veevoederproducenten zit, en die zijn niet lokaal verankerd”, aldus de De Standaard-journaliste.

Bij het horen van deze cijfers fronsen de panelleden hun wenkbrauwen. “Ook het feit dat veevoederfabrikanten vooral buitenlandse bedrijven zijn, klopt niet”, zegt professor en dierenarts Jeroen Dewulf. “De veevoedersector is bij ons juist nog heel sterk lokaal verankerd met veel kmo’s.” [Uit de cijfers van de Vlaamse agrohandelsbalans blijkt dat de Vlaamse agrovoedingssector voor 13,4 procent bijdraagt aan de totale Vlaamse uitvoer. De top drie van belangrijkste exportproducten zijn zuivel, cacao en vers vlees. De agrovoedingsketen kon in 2019 een positief handelssaldo voorleggen van 7,1 miljard euro, voor dierlijke producten gaat het om een waarde van 2,4 miljard euro, nvdr].

Als we landbouw helemaal wegvagen, dan hebben we nog altijd een klimaatprobleem. Het is in de eerste plaats een probleem van fossiele brandstoffen
Voor Stef Aerts is het duidelijk dat dé oplossing voor het klimaatprobleem niet bestaat. “Laat ons eerlijk zijn, als we de landbouw – en dan heb ik het niet over de veehouderij of de intensieve veehouderij – helemaal wegvagen, dan hebben we nog altijd een klimaatprobleem. Dat probleem is in de eerste plaats een probleem van fossiele brandstoffen. Landbouw en veehouderij zullen zeker hun steentje moeten bijdragen om het tij te keren, maar we moeten ook erkennen dat elke burger inspanningen zal moeten doen. Waar we de komende decennia dus écht zullen moeten gaan ingrijpen, is op het gebruik van fossiele brandstoffen: onze mobiliteit aanpassen, onze huizen anders gaan verwarmen, de industrie anders laten werken, … En uiteraard zal ook landbouw inspanningen moeten doen. Maar in die volgorde en niet omgekeerd.”

Afbouw van de veestapel versus duurzame intensifiëring
Ine Renson vraagt zich af of een reductie van de veestapel nog steeds een taboe is in Vlaanderen. Voor Natuurpunt alvast niet. “Op korte termijn is dat zeker het overwegen waard, al is het alleen maar omwille van de stikstofproblematiek. De leeftijd van onze landbouwers vormt zelfs een opportuniteit. Oudere, inefficiënte bedrijven kunnen op die manier verdwijnen. Als je een tijdspad neemt van 5 à 10 jaar, dan moet je daar weinig kunstmatige ingrepen op toepassen. Maar er moet dan wel een strategie zijn. Daarnaast kan je bedrijven die kort bij natuurgebieden liggen, laten sluiten en vervangen door meer efficiënte bedrijven die op vlak van natuurimpact beter gelegen zijn”, aldus Jos Raemaekers, diensthoofd beleid bij Natuurpunt.

Joris Relaes wijst erop dat dit natuurlijk al een stuk gebeurd is. “In het kader van PAS-verhaal hebben we bedrijven geklasseerd als rode, oranje en groene bedrijven. Die rode bedrijven hebben verplicht moeten stoppen en hebben daarvoor een compensatie gekregen of ze hebben hun bedrijf moeten verplaatsen. We hebben dus al een stuk afbouw gehad en je mag niet vergeten dat er elk jaar 1.000 bedrijven stoppen.”

Bovendien daalt de veestapel vandaag al organisch. Over een warme sanering kan je volgens Relaes de vraag stellen of de overheid geld moet steken in een desinvestering. “Het is vaak zo dat wie instapt in zo’n regeling eigenlijk al plannen had om te stoppen. Moeten we die dan extra geld toestoppen?” De administrateur-generaal van ILVO vindt het beter om het geld te gebruiken voor een kwaliteitsvollere landbouw, een landbouw die probeert te innoveren. “Dat betekent niet dat er geen geld kan gaan naar landbouwbedrijven die te dicht bij een natuurgebied liggen en geen nieuwe vergunning meer zouden krijgen.”

In het kader van de afbouw van de veestapel vormt de leeftijd van de landbouwers een opportuniteit. Zelfs met weinig kunstmatige ingrepen kunnen oudere, inefficiënte bedrijven stopgezet worden
Professor Buysse brengt in dat verband de warme sanering van 2001-2002 in herinnering. “Toen werd het nutriëntenhalte ingevoerd, later gewijzigd naar nutriëntenemissierechten: een productierecht op het houden van dieren. Dus in zekere zin hebben we al een Vlaams beleidsinstrument om de veestapel te gaan beperken. Maar dat instrument werd in 2006 volledig uitgehold toen het mogelijk werd om die nutriëntenemissierechten uit te breiden, mits mestverwerking. Een taboe is de afbouw van de veestapel voor mij niet, maar om nu nog eens een warme sanering te gaan organiseren? Dan denk ik dat de Vlaamse overheid de afgelopen jaren wel een aantal kansen gemist heeft om dat nu te verantwoorden.”

Ook Jeroen Dewulf noemt de afbouw van de veestapel geen taboe. “Maar het mag ook geen dogma zijn. Het doel moet niet zijn de veestapel reduceren, maar wel de normen realiseren”, klinkt het. In dat kader gelooft hij sterk in duurzame intensifiëring. Dat betekent dat je zo efficiënt mogelijk probeert te produceren, maar dan op een duurzame manier. “In de ogen van veel mensen is dat misschien een contradictie, maar het doel van zo’n duurzame intensifiëring is niet om meer te gaan produceren, maar wel beter produceren. En die duurzaamheidsparameters kunnen dan gerust milieu, dierenwelzijn of klimaat zijn.”

De afbouw van de veestapel mag geen taboe zijn, maar het mag ook geen dogma zijn. Het doel moet niet zijn de veestapel reduceren, maar wel de normen realiseren
Voeding versus gsm’s
Dewulf beseft wel dat dit alleen mogelijk is als de negatieve prijsspiraal waarin veel landbouwproducten zitten, wordt aangepakt. “Ik vind het aberrant en onethisch dat retailers stunten met voeding, zoals Lidl onlangs deed. Je mag voeding niet banaliseren dus ik vind dat we als maatschappij grenzen kunnen opleggen: onder de productieprijs mag je niet gaan”, legt hij uit. Ook Stef Aerts vindt het vanuit ethisch oogpunt vreemd dat we voeding op dezelfde manier behandelen als pakweg gsm’s. Het wordt niet fundamenteler dan voeding in een maatschappij, hè. De prijzen van brandstoffen worden wel gereguleerd, maar voor voeding vinden we dat niet nodig. We zullen nog verhongerd zijn voor onze auto stilvalt”, reageert hij scherp.

Als professor Landbouweconomie lijkt het Jeroen Buysse niet zo eenvoudig om de kostprijs van voeding te gaan bepalen. Ook Joris Relaes is daarvan overtuigd. “In Frankrijk heeft president Macron dat geprobeerd, een minimumprijs opleggen aan de retail op basis van de kostprijs van Franse landbouwproducten. Maar dan werden de Grieken boos omdat zij lagere lonen hebben en dus aan een lagere kostprijs kunnen produceren”, herinnert hij zich.

Hij zegt ook Europa lange tijd de prijzen heeft gereguleerd. “Maar dat systeem botste al snel op zijn grenzen. Het is een feit dat je in de landbouwsector met heel veel individuele spelers zit die allemaal geen invloed hebben op de markt. Wat dan een typisch fenomeen is in de sector, is dat wanneer de prijzen hoog zijn, landbouwers meer gaan produceren. Maar als de prijzen laag zijn, gaan ze hun micro-economisch bedrijf meer op punt proberen stellen en dat leidt ook tot meer productie. Het is daar dat het Europees landbouwbeleid heel de tijd is tegenaan is gebotst.

Het is inderdaad zo dat de combinatie van prijsondersteuning zonder het opleggen van andere beperkingen inderdaad niet gewerkt heeft, erkent ook professor Dewulf. “Maar als je die prijsondersteuning combineert met strenge parameters op vlak van milieu, klimaat en dierenwelzijn, dan zal je die uitwassen niet meer hebben. Dat is wat ik juist bedoel met duurzame intensifiëring. Je gaat je productie dus intensifiëren en daarbij een hele reeks duurzaamheidsparameters in ogenschouw nemen.”

Gezien de grondige discussie die er over de vier eerste stellingen is geweest, kan de conclusie over de laatste stelling ‘de toekomst van de veehouderij is extensief en kleinschalig’ snel gemaakt worden. Het is volgens de panelleden helemaal geen goed idee om volledig naar een extensieve en kleinschalige veehouderij te evolueren. Toch is er zeker ruimte voor een nicheproductie die extensiever kan zijn. “Er zijn immers heel wat redenen waarom ook een extensieve en kleinschalige productie een plaats hebben in ons voedselproductiesysteem. Beide systemen kunnen perfect naast elkaar bestaan”, aldus nog de panelleden.

Bekijk hier het volledige debat van de Faculteit Diergeneeskunde van de UGent:



Dit artikel van Griet Lemaire, directeur VILT, verscheen op 3 maart jl. op VILT.
Dit artikel afdrukken