Langzaam maar zeker verdwijnt transvet uit de voedselketen. Vanzelf gaat dat niet, blijkt uit een overzicht van de inspanningen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). In 2018 presenteerde de hoogste gezondheidsautoriteit in de wereld REPLACE, een “stap-voor-stap handleiding voor het verwijderen van industrieel geproduceerde transvetzuren uit de mondiale voedselketen”.

Het doel is per 1 april 2021 geen voedsel meer te produceren waarin industrieel transvet zit. Transvet komt van nature ook voor in geringe hoeveelheden in zuivel en vlees, maar dat wordt niet als heel schadelijk gezien. Vooral het transvet in kant-en-klaar producten, gefrituurd en gebakken eten en in koekjes en snacks tikt aan omdat we die veelvuldig eten. De WHO schatte in 2018 dat er jaarlijks een half miljoen sterfgevallen door hart- en vaatziekten te wijten zijn aan transvetrijke voeding.

Bemoedigend
De resultaten na twee jaar zijn zowel bemoedigend als onvoldoende. Achtenvijftig landen hebben de afgelopen twee jaar stappen ondernomen op het gebied van regelgeving om het doel in 2021 te halen. Dat betekent dat de 3,2 miljard inwoners van die landen er dan zeker van moeten kunnen zijn dat in de levensmiddelen die zij in de winkel kopen geen transvet meer zit.

Maar minder positief is dat elf van de vijftien landen met de hoogste sterfte die toe te schrijven is aan de consumptie van transvet nog niets gedaan hebben om dat te verbeteren. Azerbaijan, Bangladesh, Bhutan, Ecuador, Egypte, India, Iran, Mexico, Nepal, Pakistan en Zuid-Korea worden door de WHO gemaand daar snel verandering in te brengen.

Certificering
Om het REPLACE-programma een nieuw zetje te geven, laat de WHO alle landen in aanmerking komen voor een certificering van de inspanningen om transvet uit te bannen. Vijftien landen mogen het antitransvetdiploma al gaan ophalen: Oostenrijk, Canada, Chili, Denemarken, Hongarije, IJsland, Letland, Litouwen, Noorwegen, Saoedi-Arabië, Slovenië, Zuid-Afrika, Thailand en de Verenigde Staten.

Nederland voldoet nog niet aan de voorwaarden voor het diploma. Dat geldt voor meer landen, waaronder België, Frankrijk, Groot-Brittannië, Zweden, Spanje en Duitsland. De belangrijkste criteria voor slagen zijn of een land voldoende doet aan beperking van de hoeveelheid transvet in het totale menu tot 2 gram per 100 gram totaal vet. Ook moet het de productie van dit ‘gedeeltelijk gehydrogeneerde’ vet verbieden.

Hydrogenering
Industrieel geproduceerd transvet ontstaat door een bewerking van vloeibare plantaardige olie die hydrogenering heet. Door in een chemisch proces met nikkel als katalysator een waterstofatoom toe te voegen aan een onverzadigde binding in het vetzuurmolecuul ontstaat een verzadigd vetzuur dat bij kamertemperatuur vast blijft. Door die eigenschap is het bij uitstek geschikt voor toepassing in gebakken producten, van koekjes tot chips. Maar tijdens dit proces ontstaan dus ook transvetten, als onbedoeld bijproduct.

Transvet werd vooral op zeer grote schaal gebruikt in margarine. Ironisch is dat die margarine ooit werd aangeprezen als gezonde vervanger van boter, dat veel verzadigd vet bevat. Maar margarine met transvet wordt nauwelijks nog geproduceerd; het bekende oude blok Zeeuws Meisje bevatte in 1991 27% transvet, in 1995 nog maar 1% en tegenwoordig geen meer. Ook bak-en-braad producten met transvet zijn wereldwijd inmiddels vrijwel verdwenen. Maar juist dan weer niet in India en Pakistan, waar veel voedsel wordt gebakken in vanaspati, dat tot wel voor één derde uit transvet kan bestaan. Vanaspati is de goedkope vervanging van de traditionele ghee (geklaarde boter).

Atherosclerose
Het transvet dat door het harden ontstaat heeft net even een andere, minder soepele structuur dan andere verzadigde vetzuren. Daardoor is het slechter metaboliseerbaar en heeft het een veel groter effect op de cholesterolhuishouding. Het verhoogt het LDL en verlaagt het HDL, wat van twee kanten atherosclerose (aderverkalking) in de hand werkt.

Ook de Europese voedselwaakhond EFSA waarschuwde al vroeg voor transvet. “Hartaandoeningen zijn de belangrijkste doodsoorzaak in de Unie en een hoge inname van transvet verhoogt het risico op hartaandoeningen ernstig - meer dan welke andere voedingsstof dan ook per calorie.” Dat schreef EFSA in 2015 in een rapport.

Wageningen
De ontdekking van de schadelijkheid van transvet komt voor een belangrijk deel voor rekening van de Nederlandse onderzoekers Martijn Katan en Ronald Mensink, destijds werkzaam in Wageningen. In 1989 publiceerden zij hun eerste artikel in The New England Journal of Medicine. Het blad Resource van de WUR memoreert in een lezenswaardig verhaal hoe die ontdekking in zijn werk ging en wat zij internationaal teweegbracht.
Dit artikel afdrukken