Is omega-6 linolzuur in de voeding nou goed of slecht? Dat is een van de prangende vragen in het dikke dossier over vetstoffen en gezondheidseffecten. In vorige decennia zijn plantaardige oliën met veel omega-3 en 6 vetzuren tot de gezonde alternatieven voor het verguisde verzadigde dierlijke vet verklaard. Olijfolie is inmiddels dankzij het mediterrane dieet heilig, maar ook zijn de ernstige klachten tegen het randje vet aan de karbonade weer goeddeels ingetrokken.

Big business
Er heerst momenteel betrekkelijke vrede in vetland. In één uithoek wordt echter nog wel strijd geleverd, tussen de Omega-3-en en de Omega-6-en. De eerste zijn zwaar in de minderheid en dreigen het af te leggen tegen de snel in aantal toenemende tegenstanders. Omega-3 rijke vetten, de ‘visvetten’ EPA en DHA en de zadenolie alfalinoleenzuur (ALA), zijn schaars. Omega-6 rijke olie is daarentegen overdadig aanwezig in onze moderne voeding.

Dat laatste is heel slecht, zeggen sommigen. Maakt echt niet uit, zeggen anderen.

Spijsvetten zijn big business. Er is een bibliotheek volgeschreven over spijsvetten. Niet alleen over wat de consumptie ervan doet in het lichaam, maar ook over de industriële bewerking. Olie met linolzuur, de bulk van de olieproductie, oxideert snel, wordt ranzig en moet daarom chemisch bewerkt worden. Dat zogenoemde hydrogeneren wordt ook toegepast voor het verharden van de olie tot een product dat bij kamertemperatuur vast is: margarine.

Een deel van dat vaste vet is echter transvet, dat het cholesterolgehalte in het bloed aanzienlijk verhoogt en daarmee de kans op atherosclerose. Dat is in 1990 ontdekt door de Nederlandse onderzoekers Mensink en Katan. Sindsdien komt transvet in de voeding minder en minder voor.

Koolstofketen
Twee jaar geleden schreven we op Foodlog over de omega-3 & 6-kwestie naar aanleiding van een stellig onderzoek dat linolzuur (het meest voorkomende omega-6 vet) in verband bracht met hart- en vaatziekten. Het zou op een ongezonde manier concurreren met de minderheid aan omega-3-vetten in het lichaam en daardoor niet de laaggradige inflammatie (onderliggend aan vele ziekten) verlagen, maar juist verhogen.

De vele soorten doorzichtige gele olie, van palmdadels, sojabonen, zonnebloempitten, maiskorrels, of pinda’s, alle zogenoemde meervoudig onverzadigde vetten, dienen voor ons behalve als brandstof ook als grondstof voor tientallen hormoonachtige stoffen. En als in het lichaam niet omega-3 maar overwegend omega-6 als basis voor die producten (eicosanoïden genaamd) gebruikt zijn, raakt de balans tussen de pro- en anti-inflammatoire werking verstoord.

En als in het lichaam niet omega-3 maar overwegend omega-6 als basis voor die producten gebruikt zijn, raakt de balans tussen de pro- en anti-inflammatoire werking verstoord
De hormoonstoffen die uit omega-3 vetten gemaakt worden zijn overwegend anti-inflammatoir, maar worden overstemd door die uit omega-6, die pro-inflammatoir zijn. Het gevolg is een hogere inflammatie in het hele lichaam. Dat is de theorie, die goed klinkt samen met de veelgehoorde kritiek op het westerse eetpatroon met veel bewerkt voedsel.

Veel omega-6 voedingsvet verhoogt mogelijk ook de hoeveelheid schadelijk geoxideerd LDL. Dit ‘oxLDL’ is een kwalijke stof bij het ontstaan van atherosclerose, aderverkalking. Allemaal dus het gevolg van een scheve verhouding omega-3 en omega-6. Zegt de anti-omega-6 theorie.

Ontstekingsstatus
Een grote Cochrane-review van hoogwaardige onderzoeken (RCT’s) kwam in 2018 tot een heel andere conclusie. De toename van omega-6 voedingsvetten in het moderne voedsel maakt weinig of geen verschil op (over)lijden aan hart- en vaatziekten en verlaagt zelfs het ziekterisico enigszins. Wel werd het bewijs ‘van lage kwaliteit’ genoemd. Wat zoveel wil zeggen als: we weten het ook niet precies.

“De vrees voor schadelijke gevolgen die het consumeren van veel omega-6 vetten in vergelijking met omega-3 vetten kan hebben, met name voor de ontstekingsstatus, wordt over het algemeen niet ondersteund door onderzoekgegevens.” Dat schrijft een internationale studiegroep onder leiding van de Duitse hoogleraar Matthias Schulze in The Lancet. Prospectieve observationele studies en gerandomiseerde, geblindeerde trials, die bewijs van hogere kwaliteit moeten opleveren, zijn schaars en dan ook vaak niet overtuigend, aldus Schulze c.s.

Gencluster
Dit recapitulerende onderzoek van de beschikbare literatuur bevestigt de onschuld van de onbalans tussen omega-3 en omega-6 in de voeding en wijst naar een dieper gelegen oorzaak. Schulze c.s. kwamen uit bij variaties in het ‘FADS 1-2-3 gencluster’, dat de enzymatische verwerking van vetzuren aanstuurt, twee samenwerkende processen, desaturase en elongase.

Het ene omega-6 vetzuur levert een pro-inflammatoir product, het andere een anti-inflammatoir. Dit is een belangrijk punt in de hele vetdiscussie. Goede en slechte vetten mengen moeiteloos
Hun theorie: de effectiviteit waarmee het lichaam omega-3 en omega-6 vetten verwerkt tot eicosanoïden is afhankelijk van een klein, doch in effect sterk verschil in de genetische opmaak. Dergelijke individuele genvarianten, allellen genaamd, komen vaker voor, bijvoorbeeld bij de enzymen die zetmeel afbreken.

Is met deze constateringen van Schulze c.s. ook helderheid gekomen in de omega-3 vs. omega-6 fittie? Deels. Omega-6 beschermt tegen cardiovasculaire aandoeningen, maar niet tegen diabetes type 2, die vaak in een adem worden genoemd vanwege dezelfde onderliggende verhoogde inflammatie. Dat is een tegenvaller voor het anti-omega-6 kamp. Ook dient een onderscheid gemaakt te worden naar de verschillende soorten meervoudig onverzadigd vetzuur en hun producten. Het ene omega-6 vetzuur levert een pro-inflammatoir product, het andere een anti-inflammatoir. Dit is een belangrijk punt in de hele vetdiscussie. Goede en slechte vetten mengen moeiteloos.

Inuit
De vaststelling dat er flinke genetische variaties zijn in de verschillende 'desaturase'/'elongase'-paden maakt de hele materie nog complexer. Schulze c.s. laten bijvoorbeeld op basis van grootschalig vergelijkend genonderzoek (GWAS) zien hoe de variatie van het ‘C allel FADS1 rs174547’ verspreid is over de wereld. Wie dat allel heeft, heeft een verminderde capaciteit om plantaardig meervoudig onverzadigd vetzuur (zoals linolzuur) om te zetten in vetzuren met langere ketens (nodig voor hormoonproductie). In Afrikaanse populaties ontbreekt dat allel (dus daar kunnen ze het wel), in Europa komt het geregeld voor (kunnen ze het redelijk) en in Amerika nog vaker (kunnen ze het slecht).

Deze ongelijkheid, die volgens Schulze c.s. tot 20% verschil in de effectiviteit in desaturase/elongase kan leiden, wijst op een mogelijke aanpassing aan het dieet. Het Amerikaanse vleesdieet is rijk aan vetzuren met langere ketens, dus de noodzaak die zelf aan te maken is klein. Kleiner dan in sommige andere populaties, die leven op een plantaardig dieet, zoals in het Afrikaanse binnenland. Die zijn vermoedelijk geëvolueerd door natuurlijke selectie en hebben het vermogen verworven om uit planten met weinig vet toch de noodzakelijke langeketen vetten te synthetiseren.

Opmerkelijk: de Groenlandse Inuit hebben voor 99% de FADS2 variant rs174570, die het tegenovergestelde proces aanstuurt. Daar zijn langeketen omega-3 vetzuren in overvloed aanwezig in de voeding, waardoor er geen noodzaak is die zelf te maken uit plantaardige olie.

Aan zee kan de bevolking met minder plantaardige olie toe, maar dan moeten ze wel haringen eten
Adviezen
De bottom line van Schulze c.s. is dat in de nationale voedingsadviezen voor spijsvetten rekening gehouden moet worden met de geografisch-genetische verschillen die de capaciteit bepalen om die vetten te verwerken. Als er in een beleidsgebied geen toegang is tot omega-3 vetzuren uit vis, wat wereldwijd veel voorkomt, is het aanbevolen ruim olie te gebruiken, linolzuur maar vooral alfalinoleenzuur, dat wordt omgezet in de omega-3 vetzuren EPA en DHA. Aan zee kan de bevolking met minder plantaardige olie toe, maar dan moeten ze wel haringen eten.

Een mogelijke consequentie van Schulze c.s.’ beweringen is ook dat er met nog minder zekerheid dan voorheen individuele adviezen over vetgebruik te geven zijn. Niemand weet tenslotte hoe het bij haar of hem zit met die allellen. Wat resteert er als het ene niet bevestigd wordt en het andere niet ontkracht? Neem het zekere voor het onzekere en hou gewoon het huidige advies aan.
Dit artikel afdrukken