Een Friese melkveehouder werd eerder door collega’s voor gek versleten toen hij plas-dras aanlegde ten bate van weidevogels. Maar nu kijkt niemand er meer van op. Boeren hebben gezien dat plas-dras inderdaad veel weidevogels aantrekt en gaandeweg zijn steeds meer boeren dat gaan doen. Je ziet nu steeds vaker als je in het voorjaar door de streek rijdt dat boeren tijdelijk een laagje water op stukjes land laten staan.
Boeren rijden rondjes om het land van hun collega’s te bekijken. Zij zien dingen die burgers niet zien. Boeren zien direct of de boer die dat land beheert een goede boer is. En zij vergelijken dat land met hun eigen land en met hoe zij het zelf doen.
Een goede boer herken je aan zijn land
Voor veel boeren is hun land de plek waar ze hun vakmanschap kunnen laten zien. Ze hebben hun land het liefst strak, netjes, met gelijkmatig groeiend en gezond gewas, rechte lijnen en vee dat blaakt van gezondheid. Behalve dat boeren op deze manier hun vakmanschap kunnen laten zien aan collega’s, doen ze het vooral omdat ze trots willen kunnen zijn op zichzelf. Hun land is een verlengstuk van hun identiteit als boer. Een ‘goede boer’ is dus herkenbaar aan zijn land en boeren kunnen status opbouwen of verliezen binnen de boerengemeenschap op basis van hoe het land erbij ligt. Onkruid en water op het land kunnen bijvoorbeeld leiden tot verlies aan status, omdat dat in de boerencultuur wijst op slecht vakmanschap.
Ook binnen andere beroepsgroepen speelt zo’n sociale dynamiek. Wetenschappers bijvoorbeeld beoordelen elkaar op aantallen publicaties, de tijdschriften waarin iemand publiceert, ‘impact factor’ en aantallen citaties. Iedere beroepsgroep heeft zichtbare symbolen voor ‘goed vakmanschap’ die snel leesbaar zijn voor vakgenoten.
Tegelijkertijd zijn er diverse partijen die hopen dat boeren hun bedrijf verder ontwikkelen in de richting van natuurinclusieve landbouw. Dan maakt het veel uit of boeren zelf natuurinclusieve landbouw kunnen zien als een mogelijke en gewenste koers voor hun bedrijf. Natuurinclusieve landbouw combineert het minimaliseren van schade aan natuur met het gebruik maken van natuur en het zorgen voor natuur op en om het bedrijf.
Zolang boeren natuurinclusief associëren met bijvoorbeeld onkruid en ‘rommel’, kan dat in hun ogen slecht passen bij hun zelfidentiteit als goede boer. Uit de literatuur is bekend dat een deel van de boeren om die reden liever niet biologisch gaat boeren of aan agrarisch natuurbeheer gaat doen. Culturele normen zijn daarom een mogelijke barrière in een transitie richting natuurinclusieve landbouw. Bepaalde culturele normen kunnen die transitie echter ook ondersteunen.
Over culturele normen in de Nederlandse landbouw was nog weinig bekend. Daarom hebben wij onderzocht wat boeren in vier Nederlandse regio’s verstaan onder ‘goede boer’ en ‘goed landschap’ en of natuurinclusieve landbouw daar onderdeel van kan uitmaken. We waren vooral geïnteresseerd in mogelijke verandering van culturele normen. Het is immers denkbaar dat verandering van huidige culturele normen een randvoorwaarde is om een brede groep boeren natuurinclusieve landbouw te omarmen.
Vier case studies
In Midden-Limburg, Noord-Beveland, Achterhoek en Noordelijke Friese Wouden hebben we in totaal 24 boeren geïnterviewd. Ze werden benaderd door de agrarische collectieven voor agrarisch natuur en landschapsbeheer in die regio’s: respectievelijk Natuurrijk Limburg, Poldernatuur, VALA en NFW. We hadden hen verzocht geen ‘voorlopers’ in de natuurinclusieve landbouw voor te dragen, en ook geen boeren zonder affiniteit met natuur. In deze tussengroep verwachten we dat relatief eenvoudig winst te behalen is voor natuurinclusieve landbouw. Ze zouden nog een eindje kunnen opschuiven richting natuurinclusief, en ze staan er niet per se negatief tegenover. Als gevolg van deze keuze hebben we vooral boeren gesproken die op zijn minst aan agrarisch natuurbeheer doen. Deze 24 boeren zijn zowel individueel geïnterviewd als in groepen per gebied. De gesprekken zijn opgenomen, woordelijk uitgewerkt, gecodeerd en geanalyseerd aan de hand van een analytisch raamwerk.
Vogeltjesland hoeft niet netjes te zijn
Ons onderzoek bevestigt beelden van ‘goede boer’ en ‘goed landschap’ die in de internationale literatuur zijn beschreven: een goede boer zorgt goed voor haar land, vee en grond, heeft ook de bedrijfseconomie op orde en is herkenbaar aan een net landschap, vrij van onkruid, strak onderhouden, evenals een goed bijgehouden erf. Ons onderzoek voegt daar echter aspecten toe. Een goede boer neemt ook verantwoordelijkheid ten aanzien van milieu, biodiversiteit en maatschappij, is sociaal, werkt niet te hard en is gelukkig. Goed land mag er minder netjes uitzien als biodiversiteit een nevendoel is. De voorkeur voor een ‘net landschap’ lijkt niet gunstig voor de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw, maar het onderzoek laat ook zien dat natuurinclusieve landbouw wel verenigd kan worden met culturele normen ten aanzien van ‘goede boer’ en ‘goed landschap’. Aanknopingspunten daarvoor zijn bijvoorbeeld dat diverse boeren hebben aangegeven dat hoe goed land eruit moet zien, afhangt van het doel, en dat verantwoordelijkheid ten opzichte van milieu en maatschappij voor diverse respondenten bij een goede boer hoort.
Cultuurverandering
Wel moet nog veel vakmanschap worden opgebouwd, zowel om natuurinclusief in de praktijk te kunnen brengen alsook om het te kunnen herkennen bij anderen. De gangbare beelden van ‘goede boer’ en ‘goed landschap’ hangen samen met gangbaar vakmanschap en maken daar onderdeel van uit.
Wat ‘goed natuurinclusief boeren’ inhoudt, en hoe ‘goed natuurinclusief land’ eruit ziet, moeten boeren leren. Het is letterlijk een andere manier van kijken en een ander vakmanschap, waarmee de boer een ander landschap creëert. Verschillende respondenten geven aan dat zijzelf anders tegen natuur op het boerenbedrijf aan zijn gaan kijken. Dit is vaak het gevolg van eigen ervaring met agrarisch natuurbeheer of van het in het landschap zien van agrarisch natuurbeheer bij anderen. Als je zelf heggetjes hebt aangelegd, dan vallen die bij andere boeren je ineens op. Ook zien respondenten culturele normen onder hun collega’s veranderen, zoals in het geval van plas-dras. Verandering van praktijken kan dus op termijn leiden tot verandering van culturele normen. Daarbij spelen ook subculturen een rol.
Subculturen
In Engeland vertelde een akkerbouwer dat hij het onkruid extra goed bestreed in de akkers die vanaf de weg goed zichtbaar waren. Ook de respondenten in ons onderzoek geven aan te weten dat hun collega’s rondjes rijden en hun land beoordelen. Dat doen ze immers zelf ook. Ze zeggen echter in hun beslissingen weinig rekening te houden met het mogelijke oordeel van hun collega’s. Misschien is de mening van lokale collega’s minder belangrijk geworden. We denken dat boeren zich steeds meer identificeren met andere subculturen dan alleen de lokale subcultuur. Ze zijn immers niet alleen lid van hun lokale boerengemeenschap, maar behoren ook tot een bepaalde sector en bedrijfsstijl en zijn lid van studiegroepen, coöperaties en/of het agrarisch collectief. Dit zijn zowel regionale als landelijke netwerken. De mening en het voorbeeld van collega’s doen ertoe om het eigen vakmanschap aan af te meten, maar het is de vraag welke collega’s binnen welke subcultuur.
In sommige regio’s lijken boeren meer open te staan voor natuurinclusieve landbouw dan in andere. De praktische uitwerking van natuurinclusieve landbouw is anders in verschillende landschappen en sectoren. Bovendien verschillen de culturen van onderlinge samenwerking en relatie met het landschap per gebied.
Bijdragen aan cultuurverandering
Begrip van de rol van culturele normen in de landbouw is van groot belang voor partijen die beslissingen van boeren zouden willen beïnvloeden, zoals overheden, natuurorganisaties, ketenpartijen en agrarische collectieven. Op basis van ons onderzoek adviseren wij de volgende strategieën:
Tot slot: het is belangrijk dat boeren met elkaar en met anderen bespreken wat een ‘goede boer’ is. Ten diepste gaat het over waarden en identiteit, over wat echt belangrijk voor je is. Dat gesprek is in deze tijd van polarisatie hard nodig.
Van collega’s leerde ik veehouders altijd eerst te vragen naar de omvang van hun bedrijf: aantal hectares, aantal dieren. Het aantal dieren is eigenlijk nog het belangrijkst, zeker bij een intensieve veehouderij waar bijna al het voer wordt ingekocht. Na ons onderzoek over de rol van culturele normen in een beweging naar natuurinclusieve landbouw – die plaats vond vóór de stikstofcrisis - ben ik anders tegen mijn interviewpraktijk gaan aankijken. Inmiddels begrijp ik dat de vraag naar het aantal dieren niet alleen een fijne binnenkomer is, maar dat het ook de boer direct een mogelijkheid geeft om zichzelf neer te zetten als goede boer. Als je veel dieren hebt, als je groeit, ben je succesvol.
De noodzaak tot schaalvergroting en intensivering is economisch – het is eten of gegeten worden – maar schaalvergroting heeft er ook toe geleid dat ‘veel dieren’ en ‘succesvol’ in de culturele normen aan elkaar gekoppeld zijn. Een roep om halvering van de veestapel trapt veel boeren dan ook op hun ziel. Met name boeren met dromen over een groot bedrijf met veel dieren zagen die droom in rook opgaan. Daarmee zijn zij ook hun referentie kwijt voor zichzelf. Hoe kunnen zij zich immers nog ontplooien als goede boer?
Daarnaast zijn boeren gegriefd door de aantijging dat zij vervuilers zijn. Zij hebben er immers al jaren aan gewerkt om hun ammoniakuitstoot omlaag te brengen, daar fors in geïnvesteerd, en met succes. Hun uitstoot is flink gedaald. Zij zien zichzelf niet als vervuilers. Integendeel, zij zien zichzelf als goede boeren die de maatschappij voeden en hun verantwoordelijkheid hebben genomen ten aanzien van het milieu. Zij zien zichzelf als innovatief en efficiënt.
Samenvattend heeft de stikstofcrisis veel boeren geraakt in hun zelfidentiteit. Zij herkennen zich niet in het beeld van vervuiler, zij zijn hun toekomstdromen kwijt, en missen de erkenning van de maatschappij dat zij goede boeren zijn.
Om uit de impasse en in gesprek te komen is het belangrijk om erkenning te geven voor wat boeren goed hebben gedaan, en mee te denken over alternatieve dromen en toekomstperspectieven. Het bijstellen van culturele normen zal tijd kosten. Veel boeren zullen zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Van de rest van de maatschappij vraagt dat empathie, geduld en steun voor het maken van de koerswijziging.
Lees hier het rapport:
Westerink, J., T.A. de Boer, M. Pleijte & R.A.M. Schrijver (2019). Kan een goede boer natuurinclusief zijn? De rol van culturele normen in een beweging richting natuurinclusieve landbouw. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-technical report 161.
Dit artikel afdrukken
Een goede boer herken je aan zijn land
Voor veel boeren is hun land de plek waar ze hun vakmanschap kunnen laten zien. Ze hebben hun land het liefst strak, netjes, met gelijkmatig groeiend en gezond gewas, rechte lijnen en vee dat blaakt van gezondheid. Behalve dat boeren op deze manier hun vakmanschap kunnen laten zien aan collega’s, doen ze het vooral omdat ze trots willen kunnen zijn op zichzelf. Hun land is een verlengstuk van hun identiteit als boer. Een ‘goede boer’ is dus herkenbaar aan zijn land en boeren kunnen status opbouwen of verliezen binnen de boerengemeenschap op basis van hoe het land erbij ligt. Onkruid en water op het land kunnen bijvoorbeeld leiden tot verlies aan status, omdat dat in de boerencultuur wijst op slecht vakmanschap.
Ook binnen andere beroepsgroepen speelt zo’n sociale dynamiek. Wetenschappers bijvoorbeeld beoordelen elkaar op aantallen publicaties, de tijdschriften waarin iemand publiceert, ‘impact factor’ en aantallen citaties. Iedere beroepsgroep heeft zichtbare symbolen voor ‘goed vakmanschap’ die snel leesbaar zijn voor vakgenoten.
De voorkeur voor een ‘net landschap’ lijkt niet gunstig voor de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw, maar het onderzoek laat ook zien dat natuurinclusieve landbouw wel verenigd kan worden met culturele normen ten aanzien van ‘goede boer’ en ‘goed landschap’Natuurinclusieve landbouw: iets dat bij je past?
Tegelijkertijd zijn er diverse partijen die hopen dat boeren hun bedrijf verder ontwikkelen in de richting van natuurinclusieve landbouw. Dan maakt het veel uit of boeren zelf natuurinclusieve landbouw kunnen zien als een mogelijke en gewenste koers voor hun bedrijf. Natuurinclusieve landbouw combineert het minimaliseren van schade aan natuur met het gebruik maken van natuur en het zorgen voor natuur op en om het bedrijf.
Zolang boeren natuurinclusief associëren met bijvoorbeeld onkruid en ‘rommel’, kan dat in hun ogen slecht passen bij hun zelfidentiteit als goede boer. Uit de literatuur is bekend dat een deel van de boeren om die reden liever niet biologisch gaat boeren of aan agrarisch natuurbeheer gaat doen. Culturele normen zijn daarom een mogelijke barrière in een transitie richting natuurinclusieve landbouw. Bepaalde culturele normen kunnen die transitie echter ook ondersteunen.
Over culturele normen in de Nederlandse landbouw was nog weinig bekend. Daarom hebben wij onderzocht wat boeren in vier Nederlandse regio’s verstaan onder ‘goede boer’ en ‘goed landschap’ en of natuurinclusieve landbouw daar onderdeel van kan uitmaken. We waren vooral geïnteresseerd in mogelijke verandering van culturele normen. Het is immers denkbaar dat verandering van huidige culturele normen een randvoorwaarde is om een brede groep boeren natuurinclusieve landbouw te omarmen.
Vier case studies
In Midden-Limburg, Noord-Beveland, Achterhoek en Noordelijke Friese Wouden hebben we in totaal 24 boeren geïnterviewd. Ze werden benaderd door de agrarische collectieven voor agrarisch natuur en landschapsbeheer in die regio’s: respectievelijk Natuurrijk Limburg, Poldernatuur, VALA en NFW. We hadden hen verzocht geen ‘voorlopers’ in de natuurinclusieve landbouw voor te dragen, en ook geen boeren zonder affiniteit met natuur. In deze tussengroep verwachten we dat relatief eenvoudig winst te behalen is voor natuurinclusieve landbouw. Ze zouden nog een eindje kunnen opschuiven richting natuurinclusief, en ze staan er niet per se negatief tegenover. Als gevolg van deze keuze hebben we vooral boeren gesproken die op zijn minst aan agrarisch natuurbeheer doen. Deze 24 boeren zijn zowel individueel geïnterviewd als in groepen per gebied. De gesprekken zijn opgenomen, woordelijk uitgewerkt, gecodeerd en geanalyseerd aan de hand van een analytisch raamwerk.
Vogeltjesland hoeft niet netjes te zijn
Ons onderzoek bevestigt beelden van ‘goede boer’ en ‘goed landschap’ die in de internationale literatuur zijn beschreven: een goede boer zorgt goed voor haar land, vee en grond, heeft ook de bedrijfseconomie op orde en is herkenbaar aan een net landschap, vrij van onkruid, strak onderhouden, evenals een goed bijgehouden erf. Ons onderzoek voegt daar echter aspecten toe. Een goede boer neemt ook verantwoordelijkheid ten aanzien van milieu, biodiversiteit en maatschappij, is sociaal, werkt niet te hard en is gelukkig. Goed land mag er minder netjes uitzien als biodiversiteit een nevendoel is. De voorkeur voor een ‘net landschap’ lijkt niet gunstig voor de ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw, maar het onderzoek laat ook zien dat natuurinclusieve landbouw wel verenigd kan worden met culturele normen ten aanzien van ‘goede boer’ en ‘goed landschap’. Aanknopingspunten daarvoor zijn bijvoorbeeld dat diverse boeren hebben aangegeven dat hoe goed land eruit moet zien, afhangt van het doel, en dat verantwoordelijkheid ten opzichte van milieu en maatschappij voor diverse respondenten bij een goede boer hoort.
Cultuurverandering
Wel moet nog veel vakmanschap worden opgebouwd, zowel om natuurinclusief in de praktijk te kunnen brengen alsook om het te kunnen herkennen bij anderen. De gangbare beelden van ‘goede boer’ en ‘goed landschap’ hangen samen met gangbaar vakmanschap en maken daar onderdeel van uit.
Wat ‘goed natuurinclusief boeren’ inhoudt, en hoe ‘goed natuurinclusief land’ eruit ziet, moeten boeren leren. Het is letterlijk een andere manier van kijken en een ander vakmanschap, waarmee de boer een ander landschap creëert. Verschillende respondenten geven aan dat zijzelf anders tegen natuur op het boerenbedrijf aan zijn gaan kijken. Dit is vaak het gevolg van eigen ervaring met agrarisch natuurbeheer of van het in het landschap zien van agrarisch natuurbeheer bij anderen. Als je zelf heggetjes hebt aangelegd, dan vallen die bij andere boeren je ineens op. Ook zien respondenten culturele normen onder hun collega’s veranderen, zoals in het geval van plas-dras. Verandering van praktijken kan dus op termijn leiden tot verandering van culturele normen. Daarbij spelen ook subculturen een rol.
Subculturen
In Engeland vertelde een akkerbouwer dat hij het onkruid extra goed bestreed in de akkers die vanaf de weg goed zichtbaar waren. Ook de respondenten in ons onderzoek geven aan te weten dat hun collega’s rondjes rijden en hun land beoordelen. Dat doen ze immers zelf ook. Ze zeggen echter in hun beslissingen weinig rekening te houden met het mogelijke oordeel van hun collega’s. Misschien is de mening van lokale collega’s minder belangrijk geworden. We denken dat boeren zich steeds meer identificeren met andere subculturen dan alleen de lokale subcultuur. Ze zijn immers niet alleen lid van hun lokale boerengemeenschap, maar behoren ook tot een bepaalde sector en bedrijfsstijl en zijn lid van studiegroepen, coöperaties en/of het agrarisch collectief. Dit zijn zowel regionale als landelijke netwerken. De mening en het voorbeeld van collega’s doen ertoe om het eigen vakmanschap aan af te meten, maar het is de vraag welke collega’s binnen welke subcultuur.
Boeren hebben de behoefte om aan zichzelf en aan collega’s te laten zien dat ze een goede boer zijnIn het onderzoek komen de agrarische collectieven naar voren als een subcultuur waarin natuurinclusief een goede vorm van landbouw kan zijn, en waarin het vakmanschap wordt ontwikkeld dat nodig is om natuurinclusief in de praktijk te brengen en te herkennen op het land van anderen. Natuurinclusieve subculturen kunnen bijdragen aan een transitie van de landbouw doordat daarbinnen een culturele norm wordt ontwikkeld voor ‘goed natuurinclusief’ waar boeren hun zelfidentiteit aan kunnen afmeten.
In sommige regio’s lijken boeren meer open te staan voor natuurinclusieve landbouw dan in andere. De praktische uitwerking van natuurinclusieve landbouw is anders in verschillende landschappen en sectoren. Bovendien verschillen de culturen van onderlinge samenwerking en relatie met het landschap per gebied.
Bijdragen aan cultuurverandering
Begrip van de rol van culturele normen in de landbouw is van groot belang voor partijen die beslissingen van boeren zouden willen beïnvloeden, zoals overheden, natuurorganisaties, ketenpartijen en agrarische collectieven. Op basis van ons onderzoek adviseren wij de volgende strategieën:
- Het framen van biodiversiteit in termen van productie of prestatie
Natuur als teelt met productiedoelen sluit aan bij de denkwereld van veel boeren en daagt hen uit in hun vakmanschap. - Het zichtbaar maken van natuurinclusief vakmanschap voor andere boeren
Boeren hebben de behoefte om aan zichzelf en aan collega’s te laten zien dat ze een goede boer zijn. Dit doen ze vooral in het landschap, maar er zijn meer mogelijkheden, waaronder het publiceren van monitoringsresultaten. - Het bevorderen van de opbouw van natuurinclusief vakmanschap
Voor de ontwikkeling van natuurinclusieve culturele normen is het nodig dat boeren ervaring op kunnen doen met natuurinclusieve praktijken, zodat ze die ook bij anderen kunnen herkennen. - Het bevorderen van de ontwikkeling van natuurinclusieve subculturen
Het is nodig dat boeren erkenning van hun vakmanschap kunnen vinden bij elkaar, en dat zij zich als goede boer kunnen identificeren met anderen. De agrarische collectieven zijn een goed functionerend voorbeeld van een natuurinclusieve subcultuur.
Tot slot: het is belangrijk dat boeren met elkaar en met anderen bespreken wat een ‘goede boer’ is. Ten diepste gaat het over waarden en identiteit, over wat echt belangrijk voor je is. Dat gesprek is in deze tijd van polarisatie hard nodig.
Boeren zijn gegriefd door de aantijging dat zij vervuilers zijn. Zij hebben er immers al jaren aan gewerkt om hun ammoniakuitstoot omlaag te brengen, daar fors in geïnvesteerd, en met succes. Hun uitstoot is flink gedaald. Zij zien zichzelf niet als vervuilersEpiloog: de boosheid over stikstof gaat over zelfidentiteit
Van collega’s leerde ik veehouders altijd eerst te vragen naar de omvang van hun bedrijf: aantal hectares, aantal dieren. Het aantal dieren is eigenlijk nog het belangrijkst, zeker bij een intensieve veehouderij waar bijna al het voer wordt ingekocht. Na ons onderzoek over de rol van culturele normen in een beweging naar natuurinclusieve landbouw – die plaats vond vóór de stikstofcrisis - ben ik anders tegen mijn interviewpraktijk gaan aankijken. Inmiddels begrijp ik dat de vraag naar het aantal dieren niet alleen een fijne binnenkomer is, maar dat het ook de boer direct een mogelijkheid geeft om zichzelf neer te zetten als goede boer. Als je veel dieren hebt, als je groeit, ben je succesvol.
De noodzaak tot schaalvergroting en intensivering is economisch – het is eten of gegeten worden – maar schaalvergroting heeft er ook toe geleid dat ‘veel dieren’ en ‘succesvol’ in de culturele normen aan elkaar gekoppeld zijn. Een roep om halvering van de veestapel trapt veel boeren dan ook op hun ziel. Met name boeren met dromen over een groot bedrijf met veel dieren zagen die droom in rook opgaan. Daarmee zijn zij ook hun referentie kwijt voor zichzelf. Hoe kunnen zij zich immers nog ontplooien als goede boer?
Daarnaast zijn boeren gegriefd door de aantijging dat zij vervuilers zijn. Zij hebben er immers al jaren aan gewerkt om hun ammoniakuitstoot omlaag te brengen, daar fors in geïnvesteerd, en met succes. Hun uitstoot is flink gedaald. Zij zien zichzelf niet als vervuilers. Integendeel, zij zien zichzelf als goede boeren die de maatschappij voeden en hun verantwoordelijkheid hebben genomen ten aanzien van het milieu. Zij zien zichzelf als innovatief en efficiënt.
Samenvattend heeft de stikstofcrisis veel boeren geraakt in hun zelfidentiteit. Zij herkennen zich niet in het beeld van vervuiler, zij zijn hun toekomstdromen kwijt, en missen de erkenning van de maatschappij dat zij goede boeren zijn.
Om uit de impasse en in gesprek te komen is het belangrijk om erkenning te geven voor wat boeren goed hebben gedaan, en mee te denken over alternatieve dromen en toekomstperspectieven. Het bijstellen van culturele normen zal tijd kosten. Veel boeren zullen zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Van de rest van de maatschappij vraagt dat empathie, geduld en steun voor het maken van de koerswijziging.
Lees hier het rapport:
Westerink, J., T.A. de Boer, M. Pleijte & R.A.M. Schrijver (2019). Kan een goede boer natuurinclusief zijn? De rol van culturele normen in een beweging richting natuurinclusieve landbouw. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-technical report 161.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 5 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 5 april krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Echt een heel goed artikel. Ook tuinders kennen de mechanismen die hierboven beschreven worden, maar ik heb het nooit als dusdanig herkend.
"Veel boeren zullen zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Van de rest van de maatschappij vraagt dat empathie, geduld en steun voor het maken van de koerswijziging."
Ik koop als stadsmensje al jaaaren biologisch. Ondanks dat men beweert dat het logo niet geeft wat het pretendeert, dat sperzieboontjes uit Egypte nooit wat kunnen zijn.
Het is mijn manier om de volgens mij noodzakelijke koerswijziging te ondersteunen. Misschien beter dan met de ogen dicht een zak geld over de schutting heen te smijten. Ach, misschien is steun van de overheid ook broodnodig :)
Herkenbaar stuk. Maar in mijn omgeving is het "not done" om rechtstreeks te vragen naar het aantal koeien. Dat doen alleen burgers.
De eerste keer dat ik het artikel las dacht ik: ja dit is nou weerstand. Echter:
Na gisteren een rondje gefietst te hebben en het artikel nogmaals lezend: Ah, ja heel herkenbaar. Met die blik en keur kijk ik inderdaad ook naar het land. Ik beoordeel ieder perceel ook op haar kwaliteit.
En kijkend naar mijn vaders generatie, de gesprekken die thuis aan de keukentafel gevoerd werden 10 -15 jaar geleden. Die gingen exact hierover eigenlijk. Ik (en mijn zus) wilde een perceel in agrarisch natuurbeheer doen maar mijn vader kon het niet. Waarschijnlijk door bovenstaande. Doordat hij altijd keek naar de 'onkruid' druk. Voor een boterbloem, ridderzuring, akkerdistel en brandnetel was hij gewoon allergisch. Die mocht er niet staan in het land. Een dotterbloem, pinksterbloem, rolklaver en zeker de koekoeksbloem die mochten er juist wel staan in het land en/of slootkant (daar had je geen agrarisch natuurbeheer contract voor nodig was de uitspraak). Mijn vader wilde gewoon geen vogeltjes boer worden. Want zo heette die boeren die dat gingen doen zo rond 2000. Uitgestelde maai datum was vogeltjes land.
Een collega boer uit de studieclub die ging meedoen aan uitgestelde maaidatum voor groeitrappen werd met argusogen onthaald. Hij was toch juist een fokker met goede koeien met hoge melkgift? Ging hij dat doen? De boer in kwestie genoot wel enig aanzien en daarmee kon hij het uitleggen. Ook had hij het financiële plaatje daarbij goed voor ogen en dus een bewuste keuze gemaakt. Dat laatste hielp zeer zekers.
Bijzonder allemaal eigenlijk als je daar nu op terug kijkt. Het gaat enkel maar om referentiekader.
Punt 1 t/m 4 vat het goed samen in het artikel
Oftewel beste WUR > Agrimatie > Bijv. dit kan dus beter:
Gestage daling aantal boerenlandvogels
Waar is het onderscheid tussen bedrijven? tussen regio's? Waar is de link tussen biodiversiteit en inkomen en maatschappelijk draagvlak. Waar is de MVO rapportage? Niet de MVO Agrarisch Nederland maar juist de differentiatie.
Ps: Ik heb Harold dit betoog gemaild.
Wat een mooi, gespreid en duidelijk onderzoek van Judith Westerink, de Boer, Pleijte en Schrijver . Ik heb het met plezier gelezen en er veel kennis mee opgedaan. Dit onderzoek biedt boeren de steun die ze nodig hebben in de transitie naar een andere manier van werken die hun van een goede boer nu tot een betere boer morgen maakt. Want: "wat goed is kan beter" Dat geldt voor alle vormen van beroepen, ambachten en materialen. Dit onderzoek is ook zeer behulpzaam voor de wijze waarop boeren op een overtuigende en vriendelijke wijze gestimuleerd worden om de volgende stap te zetten. Mijn complimenten.
Nog een laatste opmerking over het knagen aan de eigen identiteit. De boeren hebben inderdaad al heel veel gedaan om de stikstofuitstoot te verminderen. Het is jammer dat er gekeken wordt naar de veeboeren als stikstofuitstoters. Veel onderzoeken richten zich op de uitstoot van stikstof door het vee. Het zou meer mogen gaan over wat daar de oorzaak van is. Want uiteindelijk zijn veel veeboeren inkopers van voer en bemesten zij hun gras met kunstmest. Allemaal zaken die binnen wettelijke normen vallen maar wel verantwoordelijk zijn voor een markant deel van de stikstof uitstoot die aan de boer wordt toegeschreven. Misschien zou er een scheiding moeten komen tussen het stikstof aandeel vant de toeleverende industrie. Dat geeft boeren tenminste houvast in hun besluitvorming wat ze waar,wanneer en van wie inkopen. Dat reduceert hun afhankelijkheid en biedt meer eigenwaarde.