Origineel is de beeldspraak niet. Sommige boeren, immers, duiden hun hoogproductieve koeien maar al te graag als ‘turbokoeien’. Boeren met zulke koeien worden ook wel ‘turboboeren’ genoemd: ze proberen alles wat er aan productief vermogen in grond en dieren besloten ligt, er ook daadwerkelijk uit te halen. En liefst nog wat meer. Dit indachtig is het, denk ik, niet zo gek om een deel van de hedendaagse landbouwbedrijven te karakteriseren als ‘turbobedrijven’. Het probleem, evenwel, is dat het gaat om turbo’s zonder begrenzer (of een begrenzer die, moedwillig of anderszins, is uitgeschakeld – net zoals luchtwassers op varkensstallen vaak zijn uitgeschakeld).

Een deel van de Nederlandse landbouwbedrijven heeft in de afgelopen decennia een méér dan gemiddelde, en vaak met sprongen verlopende, groei doorgemaakt. In de jaren ’80 werd dit verschijnsel al opgemerkt. LEI onderzoeker van Driel sprak van ‘disproportionele groei’: er was geen relatie meer tussen bedrijfsomvang en groei. Zo ontstonden grootschalige bedrijven, meestal sterk gespecialiseerd, gebruik makend van de nieuwste arbeidsbesparende technologieën en met een hoog intensiteitsniveau dat steunt op het aankopen van veel hulp- en productiemiddelen. Het totale productievolume van deze bedrijven is omvangrijk. Zo ook de schulden: de groei werd vooral of zelfs geheel gefinancierd met leningen. Vlak voor en tijdens de afschaffing van het quotum deed zich opnieuw een golf van disproportionele groei voor: een aantal melkveehouderijbedrijven verdubbelden (of verdrievoudigden) in één keer hun omvang. Het leverde, zoals bekend, behoorlijk wat problemen op – voor de landbouw als geheel.

'Turbo-boeren'
Deze vorm van groei en de eruit voortkomende bedrijfsomvang leiden niet noodzakelijkerwijs tot goede inkomens. Integendeel: proportionele groei (voorzichtig en stap-voor-stap het bedrijf ontwikkelen en daarbij zoveel mogelijk op eigen middelen voortbouwen) resulteert meestal in betere inkomens – per bedrijf en per persoon. Dat komt omdat disproportionele groei (‘turbogroei’ zou je kunnen zeggen) hoge financieringslasten en hogere kosten voor aangekochte bedrijfsmiddelen met zich mee brengt. Per 100 kg. melk bijvoorbeeld zijn de kosten hoger en is het saldo lager. De vergrote omvang moet dit compenseren. De ‘turbo-bedrijven’ zijn op doorgaande groei gebouwd: onbegrensde groei is een noodzaak. Het is datgene waar ‘turbo-boeren’ zich op laten voorstaan. Het is hun identiteit. En, zo menen ze, het is ook hun morele recht en plicht. Ze moeten immers “de wereld voeden”.

Maar daar waar op de Wageningse tekentafels samenleving en natuur konden worden weggedacht, daar botsen de turbobedrijven die in de echte wereld opereren, wel degelijk op samenleving en natuur. Ze lopen tegen maatschappelijke en ecologische grenzen aan
Maatschappelijke en ecologische grenzen
Qua ontwerp gaan de turbobedrijven terug op het idee van ‘optimale landbouw’ dat vanaf de jaren ’80 furore maakt in Wageningen. Centraal daarbij is de gedachte dat er per eenheid grond, per dier, per plant, per boom, per vierkante meter stalruimte, per bedrijf (en ga zo maar door) zoveel als maar mogelijk is moet worden geproduceerd. Daartoe werd de landbouwbeoefening voorgesteld als een puur technisch-economische operatie die als zodanig moest worden gericht op de hoogst haalbare productieniveaus. Samenleving en natuur, toch twee belangrijke randvoorwaarden, werden als het ware tussen haakjes gezet. Het nastreven van de hoogst mogelijke productieniveaus werd maatgevend. Zo ontstonden bedrijfsmodellen en werden de daarvoor benodigde productiemiddelen en technologieën geconstrueerd die we nu terugvinden op de turbobedrijven. Op die bedrijven zijn ligboxenstallen, drijfmestkelders, stikstof-sensitieve gras variëteiten, sterk vergrootte percelen, mono-cultures, diepontwatering, hoogproductieve HF koeien, hoge krachtvoergiften, melkrobots, snelle vervanging van vee, hoge mechanisatiegraad, zware trekkers, glyfosaat, en ga zo maar door, tot een systematisch geheel gesmeed. Maar daar waar op de Wageningse tekentafels samenleving en natuur konden worden weggedacht, daar botsen de turbobedrijven die in de echte wereld opereren, wel degelijk op samenleving en natuur. Ze lopen tegen maatschappelijke en ecologische grenzen aan.

Die grenzen zijn legio en het worden er steeds meer. Enkele trefwoorden mogen volstaan: stikstofdepositie, biodiversiteit, landschap, volksgezondheid, productkwaliteit, dierenwelzijn, geuroverlast, esthetiek – en daar voegen klimaat en gebruik van fossiele energie zich nadrukkelijk aan toe. Er ontstaat niet alleen frictie tussen het benoemen, verdedigen en implementeren van dergelijke grenzen en het turbobedrijf – het punt is ook en vooral dat deze grenzen de ongelimiteerde expansie die het turbobedrijf behoeft1, steeds meer uitsluiten. Precies dat is de crux van het spektakel dat de protesterende boeren het afgelopen halve jaar hebben opgetuigd.

'Agribashing'
Het pijnlijke van de huidige protestgolf is dat ze een sterk en onaangenaam populistisch karakter aanneemt – en anders dan dat kan kennelijk niet. Agribashing is een sleutelwoord geworden: het verwijst naar alle mogelijke kritiek, zinnige en onzinnige, op de hedendaagse landbouw. Agribashing is de tegenpool van het respect, dat de contesterende boeren zeggen te willen, waarbij ‘respect’ lijkt te staan voor het recht om ongemoeid en ongehinderd door te kunnen gaan op de ingeslagen weg: géén beperkingen meer. En dat is precies wat het Landbouw Collectief tot nu toe uit de onderhandelingen met de overheid haalt: géén generieke kortingen van de veestapel, geen gedwongen bedrijfssluitingen (onteigeningen) bij en ter wille van natuurterreinen en het recht om eventuele ‘stikstofruimte’ te verhandelen (zodat verdere expansie kan worden gefinancierd).

Agribashing is de tegenpool van het respect, dat de contesterende boeren zeggen te willen, waarbij ‘respect’ lijkt te staan voor het recht om ongemoeid en ongehinderd door te kunnen gaan op de ingeslagen weg: géén beperkingen meer
'Klucht'
Het gezamenlijke Landbouw Collectief en daarbinnen met name de Farmers Defence Force opereren op uitgesproken populistische wijze. Om te beginnen omdat ze een klucht opvoeren die de werkelijke problemen moet verhullen. De omvangrijke stikstofemissie van de landbouw (met name van de melkveehouderij) kan immers gemakkelijk worden gereduceerd. Anders voeren (minder eiwitrijk), kunstmestgebruik omlaag, mest aanlengen voor of tijdens het uitrijden – ziedaar drie praktijken die al volop en al jaren door veel boeren worden toegepast. Het Landbouw Collectief voert ze opnieuw op, eist daarbij drie miljard Euro en stelt, als klap op de vuurpijl, dat de landbouw er niet op mag worden afgerekend. Hoe absurd wil je het hebben. Daarnaast is het Landbouw Collectief populistisch omdat het velen mobiliseert (zoals de eerste keer op het Malieveld) om uiteindelijk voordelen voor slechts enkelen binnen te halen: het blokkeren van reducties en onteigeningen en het verhandelbaar maken van stikstof ruimte bevoordeelt vooral de bedrijven die mikken op doorgaande expansie, terwijl voor de hand liggende maatregelen die de meerderheid baat had gebracht niet eens naar voren zijn gebracht.

Achter de klucht gaat overigens wel een tragedie schuil. Want moge de strijd tegen de noodzakelijke reductie van stikstofgebruik in zekere zin een schijngevecht zijn, de uitkomst ervan (‘geen reductie van landbouwactiviteit in Nederland’) creëert een rampzalige situatie met het oog op de klimaatproblematiek: een ‘brandgang’ die de reductie van het gebruik van fossiele energie in de landbouw bij voorbaat onmogelijk moet maken.

Populistisch
Het Landbouw Collectief is ook populistisch omdat men categorisch zwijgt over wat men wél wil. Als het gaat om de vooruitzichten regeert de ‘veelzeggende leegte’. Dan lijken de protesterende boeren “dolend” zoals de Volkskrant terecht constateerde. Men benoemt op hoge toon alles waar men tegen is, maar zwijgt over datgene waar men vóór is. Dat kan ook niet anders: Het Landbouw Collectief en daarbinnen vooral de Defence Force willen een doorgaande industrialisatie van de landbouw – een fabrieksmatige landbouw die botst met samenleving en natuur en daartoe moeten samenleving en natuur dan maar de nodige stappen achteruit zetten2. Voor zo’n programma krijgt men in Nederland nooit de handen op elkaar – dat weet men in boerenkring maar al te goed. Vandaar de typisch populistische ‘veelzeggende leegte’. Daartegenover wordt de agribashing breed uitgemeten. Ook om antagonistische relaties te construeren. De ‘anderen’ hebben het gedaan: de consumenten die niet meer willen betalen, de media en de politieke partijen die door onkunde, onwetendheid en onwil worden gevoed, de activisten die met opzet boerenfamilies kapot willen maken, natuurorganisaties die doormauwen over al die kleine natuurterreintjes die beter kunnen worden opgedoekt, de instituties die met valse cijfers komen en de overheid die de landbouw onvoldoende beschermt. De anderen hebben het gedaan, de landbouw zelf treft geen blaam: populisme pur sang3.

De anderen hebben het gedaan, de landbouw zelf treft geen blaam: populisme pur sang
Typisch populistisch is ook dat men anderen spreekrecht ontneemt of bij voorbaat delegitimeert of ridiculiseert. Dreigen met geweld ontbreekt evenmin: “angst is oké”, aldus Jeroen van Maanen van de Farmers Defence Force in het AD.

Ik heb hier betoogd dat er rechtstreekse lijnen lopen van het Wageningse ontwerp (de ‘optimale landbouw’) naar de omvangrijke boerenprotesten van de afgelopen maanden. Het optreden van Aalt Dijkhuizen (voorheen voorzitter van Wageningen Universiteit) als, nota bene, voorman van het Landbouw Collectief spreekt in dit verband boekdelen. Ik heb ook gesteld dat, eenmaal in praktijk gebracht, het Wageningse ontwerp zich wel moest ontpoppen als populisme. Een populisme dat onmiddellijk werd omarmd door Wilders en Baudet (en pyromanen als voormalig staatssecretaris Bleker) en dat nu, via een bestuurlijk experiment in Noord Brabant, wellicht leidt tot politieke veranderingen op nationaal niveau die alle noodzakelijke transities gaan blokkeren. Het Wageningse ontwerp heeft, kortom, een tovenaarsleerling gebaard die ontsnapt is aan elke controle en een bedreiging tout court gaat vormen voor samenleving en natuur.

Ondanks alles is enige hoop gerechtvaardigd. Immers, een turbo zonder begrenzer blaast zichzelf op. Vroeger of later, maar meestal vroeg. Daarnaast is er gelukkig een terugval positie: dat is dát deel van de Nederlandse landbouw dat niet, of in veel mindere mate, naar het Wageningse ontwerp is gevormd en dat, dankzij eigenzinnige boeren en boerinnen, wél in evenwicht met samenleving en natuur is gebracht.

Referenties:
1. “De enige manier waarop wij [...] ons inkomen kunnen sturen [....] is volume draaien”, aldus Jeroen van Maanen van Farmers Defence Force in het Algemeen Dagblad.
2. Het was opmerkelijk dat tijdens de acties WUR-bestuursvoorzitter Louise Fresco en ex-voorzitter Cees Veerman in het Financieele Dagblad opnieuw het idee van geografische tweedeling naar voren brachten: één deel van Nederland voor de boeren alwaar ze ongestoord hun gang mogen gaan, het ándere deel voor samenleving en natuur.
3. Diverse opinie-onderzoeken geven aan dat deze houding vooral leven bij grote, intensieve boeren. Aanzienlijke groepen in de landbouw denken er echter anders over. In een recent artikel heb ik dat verder uitgewerkt: Farmers’ upheaval, climate crisis and populism.


Update: 13 maart | 23:00

Jan Douwe van der Ploeg reageert op de diverse commentaren hieronder:

Ik waardeer de verschillende reacties op mijn stellingname. Ze scherpen mijn gedachten aan. Ik wil graag op enkele van de ingebrachte punten ingaan. Het treft me, om te beginnen, dat niemand de centrale these in twijfel trekt: er lopen duidelijke lijnen van het “Wageningse model” naar de frustraties en het populisme van nu. Krijn Poppe (#21) plaatst enkele kanttekeningen – daar ga ik straks specifiek op in. Daarnaast valt het me op dat in meerdere reacties (met name #10, #14, #15 en #16) gewezen wordt op de diepe verdeeldheid en onmin in de boerenwereld, waarbij #10 noteert dat de “andersdenkenden” (anders dan de turbo-boeren) al in belangrijke mate zijn afgehaakt. Overigens betwijfel ik of dat zo is: ik denk dat ze zich op dit moment liever stilhouden. In #16 wijst Jeroen van Buuren hier terecht op.

Het is waar. Boeren staan inderdaad met de rug tegen de muur (#11 en ook #3), vooral degenen die zwaar hebben geïnvesteerd en diep in de schulden zitten. En dat leidt tot populisme. Maar met Jur Schuurman (#4) en anderen blijf ik me afvragen of die reactie gerechtvaardigd is. En of het de boeren iets zal opleveren. En of men hier mee dóór kan gaan. Er zijn ook andere reacties, strijdvormen en eisen mogelijk. Als je Europa als geheel overziet dan zie je dat het elders vaak anders gaat. Opinieonderzoek onder boeren geeft aan dat daar een brede basis voor is.
Terecht wijzen Peter van Kempen (#8) en Piet Hermus (#13) er op dat lang niet allen protesterende boeren ‘turbo-boeren’ zijn. Dat klopt. Zeker de eerste keer, op het Malieveld, ging het om een bonte mengeling. Het punt is evenwel dat de turbo-boeren steeds meer gaan domineren: hun inzichten en verlangens zijn leidend geworden. In de veel langere, Engelstalige versie heb ik beschreven, aan de hand van de NVV van Wien van de Brink, hoe een kleine groep, met specifieke belangen, leidinggevend kon worden, ook al deden er veel meer (en andersoortige) varkenshouders aan de acties mee. Dat is een typisch populistisch verschijnsel: er zijn velen bij betrokken maar slecht enkelen worden er beter van.

In veel reacties wordt gevraagd naar een verdere verduidelijking omtrent de ‘boerenlandbouw’, met name ook omdat ik schreef dat die de terugval positie vormt (het alternatief voor de ‘turbo-landbouw’). Hier volsta ik met de opmerking dat boerenlandbouw méér op eigen hulpmiddelen, méér op natuurlijke hulpbronnen ook is gebaseerd. Er hoeft minder te worden aangekocht. Er is meer zelfstandigheid. Boerenlandbouw kenmerkt zich ook méér door een proportionele groei, geleidelijk aan – derhalve zijn de schulden lager. Verhoudingsgewijs staat boerenlandbouw dicht bij het beeld van kringlooplandbouw. Ik ben de eerste die toegeeft dat het hier om gradaties gaan. Maar het zijn wel belangrijke gradaties – sterker nog: het worden steeds meer doorslaggevende gradaties. En ik denk dat een ieder die om zich heen kijkt de nodige exponenten van de boerenlandbouw zal kennen. In de Nederlandstalige versie van mijn afscheidsrede (die onder meer via Foodlog toegankelijk is) wordt dieper op het begrip boerenlandbouw ingegaan.

Krijn Poppe (#21) stelt dat de diagnose correct is maar dat de trend naar turbo-landbouw niet beperkt is tot de omgeving van dat kleine dorpje onderaan de Veluwe. Mooie typering! En het klopt. Ook elders hebben banken, agrarische industrieën, ministeries van landbouw en Brussel gepoogd de landbouw te industrialiseren. Dat is echter met wisselend succes gepaard gegaan. Vergelijkenderwijs zijn de Nederlandse en Deense landbouw (en regionale landbouwstelsels in Bretagne, Povlakte, etc.) het meest omgevormd naar het ‘turbo model’.
In het Engelse artikel heb ik de boerenprotesten in Duitsland, België, Frankrijk, Spanje, Italië en Oostenrijk vergeleken met de Nederlandse protestgolf. Dan blijkt dat het populisme het meest markant is in Nederland. Dit weerspiegelt het feit, denk ik, dat juist in Nederland de turbo landbouw het meest ontwikkeld is (de Deense ‘uitzondering’ kun je apart verklaren). Elders klinken ook eisen en strijdvormen door die typerend zijn voor de boerenlandbouw.

Waarom de politiek niet heeft ingegrepen? De turbo landbouw is, zeker in Nederland, mede gecreëerd door en vanuit de staat. Ze vertegenwoordigt een beláng voor de staat. En als blijkt dat de staat zich daarbij ook knap in de vingers heeft gesneden, dan gaat het probleem over de spreekwoordelijke schutting en worden anderen met de negatieve consequenties geconfronteerd.
Dit artikel afdrukken