Het voorzorgsprincipe is een moreel en politiek principe dat stelt dat als een ingreep of een beleidsmaatregel ernstige of onomkeerbare schade kan veroorzaken aan de samenleving of het milieu, de bewijslast ligt bij de voorstanders van de ingreep of de maatregel als er geen wetenschappelijke consensus bestaat over de toekomstige schade. Zonder bewijs, kan de ingreep of maatregel niet worden uitgevoerd.

Rob Dortland was stellig in zijn opvatting. “Je kunt het beoordelingskader van chemische middelen niet een op een doortrekken in het beoordelen van groene middelen, geen appels beoordelen met een perenmaat”. Om groene middelen sneller ter beschikking te laten komen voor de land- en tuinbouw moet er gekeken worden naar een snellere procedure in de huidige EU wetgeving. Door 3 artikelen in de EU verordening 1107/2009 aan te passen kan een enorme versnelling worden bereikt in het beschikbaar komen van groene middelen. Het wachten op implementatie in de nieuwe verordening gaat te lang duren. Deze voorgestelde aanpassing is voortgekomen uit een notitie van de werkgroep VTGG (Versnelling toelating groene gewasbescherming) over het versnellen van vergroening, die in 2019 aangeboden is aan minister Schouten.

Keer de bewijslast niet om
Anne de Vries bleek het niet eens met een aantal opvattingen in deze notitie. Ze erkent dat er problemen zijn, maar de oplossingen brengen ook risico’s met zich mee. Wij kunnen het voorzorgsprincipe niet zomaar overboord gooien en de bewijslast over mogelijke schade aan het milieu omkeren. Risicobeoordeling moet plaatsvinden voordat stoffen op de markt komen. Dit kan anders ook juist leiden tot meer anti-sentiment tegen groene middelen. Vertrouwen van de maatschappij is daarbij van groot belang. Om te komen tot een versnelling van de vergroening moet er wel gezocht worden naar een oplossing.

Kijk goed wat er nu misgaat in huidige verordening 1107/2009. Maak dit bespreekbaar en zoek naar snelle oplossingen via de EU commissie-verordeningen. Zet naast de toxicologen ook biologen en ecologen voor de beoordeling van groene middelen. Effectiviteit pragmatisch invullen en, mits laag risico, creëer experimenteerruimte in de praktijk
Rob Dortland deelt de zorg niet. Ook groene biologische middelen moeten getoetst worden op de milieu-impact voordat ze op de markt komen, echter niet volgens hetzelfde kader als de chemische middelen. Op dat punt waren ze het eens, maar hoe moet dat dan gebeuren? Een geheel nieuw systeem opbouwen kost tijd, wellicht liggen er mogelijkheden in het aanpassen van verordeningen van de Europese Commissie. Daarbij kan gedacht worden aan het aanpassen van de data-vereisten en het betrekken van ecologen daarbij. Ook kan het beoordelingsproces verkort worden door een hogere prioritering aan de beoordeling van groene middelen te geven en daar meer capaciteit op te zetten. Dergelijke praktische oplossingen verdienen het om nader verkend te worden.

Niet alleen 'minder pesticiden', maar een heel ander denkkader
Jürgen Köhl, wetenschappelijk onderzoeker van Wageningen University & Research (WUR), pleit ook voor een ander denkkader als het gaat om groene middelen. Het gaat niet om vervanging van chemische middelen door groene middelen, er moet gewerkt worden aan een biologisch systeem dat van zichzelf weerbaar is daarom minder plaag- en ziektebestrijding nodig heeft. De huidige regelgeving belemmert deze ontwikkeling. Al 30 jaar werkt hij aan een dergelijk systeem, maar door toelatingsproblemen bereikt het de praktijk veel te traag. Ook de land- en tuinbouwsectoren denken dat hierdoor de gewenste beleidsdoelen niet behaald kunnen worden. Interessante aanbieders verdwijnen hierdoor van de markt of zoeken elders in de wereld (buiten Europa) hun weg voor een toelating. De potentie voor verdere vergroening in Europa en in Nederland verminderen daardoor. Voor een juiste beoordeling moet gewerkt worden aan een andere uitvoeringsverordening. Datavereisten van chemische stoffen en middelen kunnen niet vertaald worden naar groene middelen. Als voorbeeld vertelde Jürgen Köhl over een vraag die hij in het verleden kreeg met betrekking tot de datavereisten voor microbiële middelen. Zo werd gevraagd wat het smeltpunt van de sporen van een schimmel waren. Voor chemische stoffen een relevante vraag, maar voor groene middelen een absurde. De lijst met datavereisten is het eerste wat aangepakt moet worden met de juiste expertise. Risico’s die niet relevant zijn in de beoordeling moeten achterwege worden gelaten. Rob Dortland benadrukt dat hij de veiligheidsaspecten niet wil loslaten bij de beoordeling van groene middelen. De beoordeling van de risico’s moeten echter op een manier plaatsvinden die recht doen aan het type producten.

Alleen als noodrem
Simone Hertzberger geeft aan dat op het gebied van humane gezondheid eisen niet naar beneden mogen worden bijgesteld. Het voorzorgsprincipe is belangrijk, gebruik het echter als noodrem en niet tot een permanente rem door onzekerheid. Nul-risico bestaat namelijk niet. De vraag is welk risico we accepteren, vindt Hertzberger. “Zorg dat vooraf duidelijk aangegeven wordt hoe hoog de risico’s mogen zijn en stel een strak wetenschappelijk kader op om deze risico’s te beoordelen. Dit moet een zuiver wetenschappelijk proces zijn. Vervolgens kan dit getoetst worden aan politieke en maatschappelijk eisen.” Simone Hertzberger stelt nog een ander aspect aan de orde in de EU, namelijk de harmonisatie of eigenlijk het ontbreken van de harmonisatie binnen de EU. Zij is van mening dat als de EU op wetenschappelijke gronden een stof of middel toelaat dat dat ook voor alle landen en toepassers (professioneel en consument) zou moeten gelden. Ziekten en plagen kennen geen grenzen in de EU, de wetgeving echter wel. Als voorbeeld noemt zij de mogelijkheden voor het biologisch aanpakken van de buxusmot die duidelijk verschilt voor een consument in België en in Nederland.

Nicolette Klijnhout, directeur van Skal Biocontrol, geeft aan dat voor de vergroening in de EU een nog grotere bedreiging volgt: de nieuwe EU wetgeving op biostimulanten die vanaf mei 2022 ingaat binnen de nieuwe goedgekeurde EU mestverordening. De toepassing van diverse biostimulanten die de weerstand van de plant ondersteunen, dreigt weg te vallen omdat de stoffen dan niet meer als voeding voor de plant worden gezien. Van die nieuwe wettelijk behandeling hebben zowel voor biologische als conventionele boeren en tuinders last. Piet Boonekamp, directeur Artemis, beaamt dit. In de nieuwe wetgeving voor biostimulanten zijn slechts 4 groepen micro-organismen beschreven, alle andere groepen vallen hier niet onder. “Wij boeren zo achteruit”, volgens Boonekamp. Binnen de EU is er een sterke tendens om iedere stof te reguleren. Daarmee worden echter ook dagelijkse praktische toepassingen meegetrokken en vervallen deze voor gebruik door boeren en tuinders. “Er moet een duidelijk en nieuw kader worden opgesteld om groene middelen in combinatie te kunnen toepassen voor een weerbare plant. De focus moet liggen op risicobeoordeling met inbreng van ecologen om te kijken naar de effectiviteit van hun gezamenlijke werking." De beoordeling van afzonderlijke middelen is ongeschikt om de effectiviteit van groene middelen vast te stellen omdat ze nou juist als een mix worden ingezet, volgens Klijnhout.

Zorgen over wildgroei, noodzaak tot leren in de praktijk
Jolanda Wijsmuller van Bayer spreekt de zorg uit dat er ongecontroleerde wildgroei op de markt kan plaatsvinden van groene middelen. Ze vindt dat vastgesteld moet kunnen worden dat ze daadwerkelijk iets bijdragen aan het weerbare teeltsysteem en een laag risicoprofiel hebben. Er zijn op dit moment 13 actieve laag risico-stoffen beschreven in de EU. Zowel voor de groene/biologische middelen als voor de chemische middelen is het proces in Europa traag. Simone Hertzberger pleit voor een getrapte aanpak: Eerst beoordeling op risico, bij laag risico vrijgeven aan de markt. “Met betrekking tot effectiviteit gaat het om marktregulatie, als een middel niet werkt zullen er ook geen herhalingsaankopen zijn”, aldus Hertzberger. Willem Ravensberg van Koppert Biological steunt die gedachte. Hij wijst erop dat het toelatingstraject van micro-organismen in de EU onder de mestverordening (biostimulanten) anders is dan onder de gewasbeschermingsverordening. Ook wetenschapper Jürgen Köhl kan deze benadering niet kan begrijpen omdat het immers in beide gevallen om dezelfde organismen gaat. Risicobeoordeling moet wat hem betreft plaatsvinden op wetenschappelijke basis en moet niet gebaseerd worden op de vraag of een product effectief; dat laatste hangt immers af van de context en combinatie waarin het gebruikt wordt. Vanuit de zaal werd, zowel door onderzoekers, adviseurs als door boeren en tuinders, gepleit voor het versneld opdoen van kennis over de werking en inzet van groene middelen op het ondergrondse en bovengrondse systeem. Groene landbouw kent nog veel te weinig praktijktoepassingen. Blijft dat zo, dan zal de kennisontwikkeling om groene middelen met succes te implementeren, niet verder komen.

Anne de Vries gaf aan het einde van het debat het volgende advies mee: “Kijk goed wat er nu misgaat in huidige verordening 1107/2009. Maak dit bespreekbaar en zoek naar snelle oplossingen via de EU commissie-verordeningen. Zet naast de toxicologen ook biologen en ecologen voor de beoordeling van groene middelen. Effectiviteit pragmatisch invullen en, mits laag risico, creëer experimenteerruimte in de praktijk.” Ter afsluiting werden de volgende take-outs meegegeven door moderator Dick Veerman aan de aanwezige Europarlementariër Bas Eickhout van de Groenen/Europese Vrije Alliantie: 1. Er zijn goede argumenten om te komen tot een nieuw beoordelingskader van groene middelen, dit kost echter veel tijd. 2. Kijk daarom voor de korte termijn goed welke mogelijkheden verordening 1107/2009 toch biedt door aanpassing van bijvoorbeeld datavereisten, prioritering van aanvragen voor beoordeling e.d. 3. Zoek samen met politiek en samenleving naar draagvlak in een open en transparant proces en 4. Kijk nog eens kritisch naar de nieuwe meststoffenverordening en de wetgeving op biostimulanten.

Het voorzorgsprincipe blijkt de toelating voor groene middelen te hinderen. Dat doet het niet in de juridische zin van het woord, benadrukt Anne de Vries. Als wetenschappelijk bewijs onvoldoende eenduidig is, kan bijvoorbeeld worden besloten om middelen na een periode van toelating, toch van de markt te weren. Dat is een politiek besluit. Wil de samenleving echter de vergroening doorzetten dan zal, binnen wetenschappelijk en moreel gezien acceptabele risico’s, gekeken moeten worden naar een op maat gerichte beoordeling van groene middelen om ze juist voor de markt beschikbaar te maken. De meest logische en praktische invulling daarvan is te komen tot relevantere datavereisten en, na vaststelling van een laag risico, het vrijgeven van middelen voor experimenten waarvan in de praktijk kan worden geleerd.
Dit artikel afdrukken