Nederland is in verwarring. De agro-export boekte afgelopen jaar opnieuw een groeirecord en tikte af op ruim 104 miljard euro, zeg maar een achtste van de Nederlandse economie. De totale uitvoer ligt rond de 500 miljard euro. De aan de agrarische sector - voedsel en voer - gerelateerde uitvoer bedraagt zelfs een astronomische 55 procent van het handelsoverschot met het buitenland.

Toch komt de eigen landbouwproductie zelf niet boven de 1,5 procent van de economie uit. Hoe kunnen we dan toch zo groot zijn? Daar is een aantal redenen voor. We eten maar heel weinig zelf van wat we hier oogsten. Van varkensvlees, kip en zuivel eten we nog het meeste, zo’n 20 tot 30 procent. Kasgroenten en uien spannen de kroon qua export. Tomaten gaan bijvoorbeeld voor ruim 90 procent de grens over; uien voor rond de 99 procent. Naast die export importeert Nederland voor een kleine 65 miljard euro aan agrarische grondstoffen en producten die we hier deels zelf opeten, maar ook - vaak voor het grootste deel - weer verhandelen, hetzij direct, hetzij in verwerkte vorm.

Nederland behoort bijvoorbeeld tot de wereldspelers als handelaar in tropische vruchten, waaronder ananassen en avocado’s. Voor bonen, koffie en cacao, geldt hetzelfde. Nederland is een draaischijf van zelf verbouwde en verwerkte grondstoffen, geïmporteerde en verwerkte grondstoffen en technieken en machines om die grondstoffen te maken of te verwerken tot een consumentenrijp product. Dat systeem heeft zich al vroeg ontwikkeld.

De kneep zit 'm in de handelsfunctie van ons land, trade in het Engels. Daar waren we in de Gouden Eeuw al wereldkampioen mee, terwijl het gewone volk nog armoe en honger leed
Begin 19e eeuw wist één Nederlandse boer al drie mensen te voeden. Duitse en Franse agrariërs, woonachtig in veel grotere en ruimere landen, kwamen niet verder dan twee personen. Met andere woorden, toen in Nederland nog maar een derde van de bevolking boer was, was in Duitsland en Frankrijk nog de helft boer. Daarom leerden Nederlanders vroeger dan zij die agrarische productie te verkopen aan de hoogste bieder. Een en ander liftte mee op de handelsstromen via onze gunstige ligging aan de Noordzee en de rivieren naar het achterland van Europa, met name Duitsland.

Zijn we een groot agrarisch exporteur? Ja, maar we zijn minstens zo groot als handelaar, verwerker en technicus als gevolg van onze geografische ligging en opgebouwde reputatie. Onze boeren en tuinders profiteren daar al tweehonderd jaar van. Daarom maken ze zoveel voor andere landen én importeert en verhandelt het downstream-deel van de keten zoveel dat het net lijkt alsof we niet eens genoeg voor onszelf kunnen maken. De kneep zit 'm in de handelsfunctie van ons land, trade in het Engels. Daar waren we in de Gouden Eeuw al wereldkampioen mee, terwijl het gewone volk nog armoe en honger leed.

Deze column verscheen eind vorige maand in de papieren versie van de Levensmiddelenkrant. Vanwege de column van Nils Spaans werd het slot licht aangepast.
Dit artikel afdrukken