In voedselbossen worden, met het oog op de voedselproductie, deels soorten aangeplant die ‘exoot’ worden genoemd. Het gaat dan om planten die van origine uit een ander gebied stammen. Zoals de vijg (Turkije), de appel (Kazachstan) en de pecannoot (VS). De kop in het artikel van Trouw op 2 november plaatst hier een vraagteken bij: ‘Het voedselbos staat vol exoten, is dat wel slim?’

Voor een genuanceerd antwoord is het belangrijk te beseffen dat de meeste exoten géén invasieve exoten zijn. De appel, de vijg en de pecannoot verspreiden zich immers niet naar natuurgebieden.

Terwijl de meeste exoten deugen, bestaan er ook enkele soorten die kunnen gaan woekeren. De Europese Unie heeft een richtlijn opgesteld met betrekking tot die planten die wél invasief zijn. Deze mogen niet worden verhandeld en aangeplant. Het spreekt vanzelf dat ook voedselbossen zich aan deze Unielijst moeten houden.

Recent heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een rapport gepubliceerd over een mogelijk risico ten aanzien van invasieve exoten. Het is belangrijk dat hier aandacht voor is. Maar soms worden in dat rapport (ook) letterlijk appels en peren bij elkaar opgeteld, want beiden zijn exoot. Het op deze manier tot stand gekomen cijfer dat welgeteld 82 procent van de aangeplante soorten in voedselbossen exoot zou zijn, is op zich weinig relevant. Bij veel conventionele fruittelers en akkerbouwers is dat overigens 100 procent.

Reëel risico
Waar het om hoort te gaan, is of er sprake is van aanplant die een reëel risico op ongewenste verspreiding met zich meebrengt. Ook het veel kortere lijstje van twaalf soorten dat dan overblijft in het rapport, verdient het om nader te worden beschouwd. Wie het rapport doorspit, zal bijvoorbeeld ontdekken dat de eetbare schijnaugurk als woekerende soort is vermeld vanwege ervaringen uit Florida. Dit is echter een heel andere klimaatzone. Hoewel de schijn-augurk al tientallen jaren in tuinen en parken wordt aangeplant, blijkt deze plant zich in Nederland juist helemaal niet te verspreiden. De schijnaugurk is dus ten onrechte als ‘potentieel invasief’ gekarakteriseerd. Dit soort slordigheden in het rapport hadden beter kunnen worden voorkomen.

Uiteindelijk blijken er enkele soorten over te blijven zijn, waarvan het – in de buurt van specifieke natuurgebieden – juist wel verstandig is om behoedzaam te zijn met aanplant. De rimpelroos kan in duingebieden woekeren, de appelbes kan zich in laagveengebieden fors uitbreiden en de Amerikaanse blauwe bes kan zich vestigen in hoogveenreservaten. Hoewel deze drie soorten niet op de Unielijst van verboden soorten staan, kan het dus op specifieke locaties verstandig zijn om van aanplant af te zien. Overigens worden nu net deze soorten in heel het land veelvuldig toegepast in openbaar groen, tuinen en kwekerijen. Het is belangrijk dat juist (ook) deze sectoren zich bewust worden van ongewenste effecten in sommige regio’s.

Probleemloos
De meeste planten met een uitheemse herkomst blijken wel probleemloos te kunnen worden benut in een voedselbos. Een voedselbos is een uitgekiende polycultuur, die veel ruimte creëert voor inheemse natuur. Terwijl verontrustende feiten over het verdwijnen van insecten en vogels zich opstapelen, blijken voedselbossen juist te fungeren als oase voor biodiversiteit. Dit is hoopgevend.

Dit is ook een belangrijke reden om een eenzijdige hetze tegen alle exoten te vermijden. Het is een feest om getuige te zijn van het herstel van biodiversiteit in voedselbossen, te midden van de lege landschappen die het resultaat zijn van de nog immer dominante monoculturen van snijmais, raaigras en Douglasspar.

Deze opinie van Wouter van Eck en Fransjan de Waard verscheen eerder in Trouw.
Dit artikel afdrukken