Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) evalueerde de gewasbeschermingspraktijk in Nederland. Volgens het vrijdag verschenen PBL-rapport Geïntegreerde gewasbescherming nader beschouwd zijn telers, afnemers van producten en leveranciers er onvoldoende in geslaagd om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen.

Wie denkt dat alleen de landbouw zich schuldig maakt aan een ruimer middelengebruik dan gewenst komt bedrogen uit. Ook burgers blijken de verlaging van de milieu- en faunadruk door het dodende middelen in de weg te staan. Bekend is de mezensterfte die vermoedelijk het gevolg is van de bestrijding van de buxusmot in de tuinen van Nederlandse burgers.

In de kabinetsnota Gezonde Groei, Duurzame Oogst zet de regering uiteen hoe de gewasbeschermingspraktijk in ons land moet verduurzamen. In 2023 wil het kabinet kunnen voldoen aan de internationale eisen voor milieu, voedselveiligheid en arbeidsomstandigheden. Het PBL bekeek of dat doel in zicht is, op basis van een tussenevaluatie van de voortgang in de praktijk over het tijdvak 2013-2018.

Het PBL noteert dat in voedsel minder resten van gewasbeschermings­middelen worden aangetroffen. Dat blijkt geen verdienste van Nederlandse telers, maar van importproducten die schoner zijn geworden; Nederlandse producten bewogen zich al langer binnen de normen. Een ander positief punt: de gemeten concentraties van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater overschreden de waterkwaliteitsnormen minder vaak.

Toch is het PBL niet tevreden.

Nog vooral chemisch
Ondanks de genoemde verbeteringen blijken de tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming, waterkwaliteit, biodiversiteit en arbeidsveiligheid niet gehaald. Telers gebruiken in de meeste agrarische sectoren vooral chemische gewasbeschermingsmiddelen om plagen en ziekten te bestrijden. Het Planbureau ziet in het eenzijdige gebruik van chemische middelen (in plaats van de overgang naar zogeheten integrale gewasbescherming) én door voortgaande schaalvergroting een toenemend gevaar voor de biodiversiteit in agrarisch gebieden.

Rantsoeneer het aantal kilo's gangbare middelen, adviseert het PBL dus eigenlijk. Dat zal de sector dwingen tot innovatie en het gebruik van aantrekkelijke alternatieven
In het oppervlaktewater worden de waterkwaliteitsnormen te vaak overschreden op doelnormen die de kabinetsnota heeft geformuleerd.

Dat zou vooral het gevolg zijn van onvoldoende op elkaar afgestemd beleid. In 2017 is het aandeel gemeten overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) met 15% afgenomen ten opzichte van 2013; de doelstelling van de nota om het aantal overschrijdingen met 50% te verminderen is niet gehaald. Volgens het PBL komt dat door verschillen tussen Europese en nationale waternormeringen. Europa zou soepeler zijn dan de Nederlandse KRW. Daarnaast wijt het PBL de achterblijvende realisatie van de waterdoelen aan onvolkomenheden in de Nederlandse toelatingsprocedures van middelen en aan van de voorschriften afwijkend middelengebruik door telers.

Het kabinet zette in op verbetering van de concurrentiepositie van de Nederlandse land­- en tuinbouw door het verminderen van situaties waarvoor geen gewasbeschermingsmiddelen (meer) of (nog) geen niet-­chemische methoden beschikbaar zijn (zogeheten 'gewasbeschermingsknelpunten'). Of dat gelukt is, kon het PBL niet vaststellen.

Weinig prioriteit voor arbeidsbescherming
Bij de overheid zou arbeidsveiligheid geen prioriteit hebben. De inspectie SZW heeft nauwelijks tot geen inspecties uitgevoerd ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Ook telers zouden zich niet al te veel zorgen maken. Een deel van hen geeft veilig werken met gewasbeschermingsmiddelen geen hoge prioriteit, volgens het PBL. Een kwart licht zijn medewerkers niet voor over de risico’s van het werken tussen behandelde gewassen. Voor medewerkers die zelf spuiten is dit minder het geval; zij krijgen doorgaans een verplichte training.

Telers gebruiken nog veel zogenoemde doodshoofdmiddelen. Er zijn wel alternatieven, maar telers hebben daar onvoldoende kennis over omdat deugdelijke en objectieve informatie niet goed te vinden is. Voorlichting komt meestal van leveranciers van gewasbeschermingsmiddelen; zij hebben een verkoopbelang.

Het PBL stelt daarom de vraag of het niet verstandig is advies en verkoop van middelen te scheiden. Om een gelijk speelveld te creëren kan de overheid verplichten dat de kosten voor advies en voor het product apart in rekening worden gebracht. Zo creëert de overheid een markt voor onafhankelijke adviseurs; die zijn er nu ook al, maar worden nog onvoldoende ingeschakeld omdat telers hun diensten als extra kosten zien.

Milieuruimte beperken door plafond
Om de afhankelijkheid van chemische middelen te doorbreken, zou de overheid een plafond kunnen instellen op het volume gewasbeschermingsmiddelen dat gebruikt mag worden.

Rantsoeneer het aantal kilo's gangbare middelen, adviseert het PBL dus eigenlijk. Dat zal de sector dwingen tot innovatie en het gebruik van aantrekkelijke alternatieven. Die moeten er dan wel zijn. Daarom vindt het PBL dat de overheid er goed aan zou doen om het onderzoek naar niet-chemische alternatieven verder te stimuleren.

In de (piepkleine, met veel sociale controle) Franse gemeente waar ik een deel van het jaar woon, besloot de gemeenteraad burgers het spuiten met chemisch dodende middelen dringend te ontraden. Wieden en luizen met de vingers wegritsen, luidt het nadrukkelijke advies. De gemeente zelf gebruikt geen enkel chemisch middel meer. Zó ver gaat het PBL advies voorlopig niet.
Dit artikel afdrukken