Britse wetenschappers verdeelden een grasgebied waar al tientallen jaren konijnen leven in vier hoofdvakken. Ieder vak werd onderverdeeld in kleinere perceeltjes. Met hekken, bemesting of insecticiden werden konijnen, slakken of juist insecten geweerd. In 1997 en 2000 analyseerden de wetenschappers de biomassa en soortenrijkdom op elk van de veldjes. Ze vergeleken die resultaten met bevindingen uit 2015.

De onderzoekers bestudeerden onder meer het genoom van de overblijvende planten per veldje, de totale hoeveelheid genetisch materiaal van de planten. De plantensoort met het grootste genoom had ruim 39 keer zoveel DNA als die met het kleinste genoom. Het bleek dat op de ‘konijnenveldjes’ de biomassa aan planten met weinig DNA het grootst was. Op de veldjes met de insecten en slakken was de biomassa van planten met veel DNA het grootst.

De onderzoekers opperen drie mogelijke verklaringen: de konijnen eten bij voorkeur 'DNA-rijke' planten (door hun DNA-dichtheid hebben deze planten een hogere voedingswaarde), 'DNA-arme' planten herstellen sneller van konijnenvraat en groeien harder of 'DNA-arme' planten verliezen minder energie aan hun verdedigingsmechanisme bij konijnen dan bij insecten of slakken en kunnen daardoor meer energie besteden aan groei.

De onderzoekers denken dat hun resultaten kunnen helpen te voorspellen hoe planten reageren op ecologische veranderingen die veroorzaakt worden door klimaatverandering of verschuivingen in landgebruik.
Dit artikel afdrukken