Is het denkbaar dat de huidige slappe regels voor de rapportage van emissies de sporen van malafide uitstoot verhullen? Het Westen heeft al gauw de neiging om Chinese gegevens in twijfel te trekken. Daar is ook wel enige reden toe. Recent onthulde een NGO dat niet-opgegeven emissies uit China waarschijnlijk verantwoordelijk waren voor een piek in de uitstoot van een verboden, ozonafbrekend chloorfluorkoolwaterstof-koelmiddel, CFC-11. Als China's grote vervuilers met de ozonlaag sjoemelen, zullen ze misschien ook wel met het klimaat sjoemelen, zeggen critici.

De statistieken over de Chinese kolenverbranding worden algemeen gezien als onbetrouwbaar. Critici wijzen erop dat de opgaven door Beijing over steenkoolverbranding aan klimaatonderhandelaars vaak lager zijn dan de uit provinciale gegevens afgeleide totalen. In de provinciale statistieken zou best sprake kunnen zijn van enige dubbeltelling, maar de error bars (de 'foutbalken') zijn verbluffend - over 2012 lopen ze op tot 15,6%.

Maar voordat we met een beschuldigende vinger gaan wijzen, is er nog een andere factor waarmee we rekening moeten houden. Chinese steenkool heeft over het algemeen een veel lager koolstofgehalte dan de gebruikelijke steenkool die in de rest van de hele wereld wordt gebruikt. Daarom stoot elke ton verstookte steenkool minder CO2 uit - gemiddeld 40% minder dan de waarden waarmee het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de VN rekent, volgens Zhu Liu van de Harvard University.

Zet deze tegenstrijdige signalen naast elkaar en Zhu schat dat de Chinese emissies in 2013 14% lager waren dan eerdere schattingen. Dat is natuurlijk goed nieuws. Maar dergelijke onzekerheden maken nog moeilijker om de trends in toekomstige emissies te ontwarren; dat geldt zowel voor China als wereldwijd.

Corinne Le Quere, hoogleraar klimaatveranderingswetenschap aan de Universiteit van East Anglia in Groot-Brittannië, denkt dat betere metingen en modellering van antropogene emissies kunnen helpen. Maar de tijd die nodig is om kleine veranderingen in antropogene emissies te controleren binnen de 5 jaar die het Akkoord van Parijs vereist, is een veel grotere uitdaging. Het vergt fundamentele vooruitgang in het begrip van complexe processen, zoals de effecten van bosbranden.

Gezien de gebeurtenissen van de afgelopen lange, hete zomer is dat dubbel zorgwekkend. Het suggereert dat het nog vele jaren kan duren voordat we weten wat de koolstofimpact is van de explosie van bosbranden op het noordelijk halfrond van de afgelopen jaren - en of ze misschien niet-geregistreerde industriële emissies maskeren.

Misschien is het vinden van nieuwe manieren om antropogene emissies nauwkeuriger te meten wel veelbelovender. Op dat punt hebben chemici die zich met de afmosfeer bezig houden een intrigerende nieuwe optie.

CO2 dat afkomstig is van de verbranding van steenkool, olie of aardgas, die al miljoenen jaren ondergronds zitten, onderscheidt zich van de CO2-uitstoot van de biologische processen die nu plaatsvinden. Het verschil zit in de inhoud van het radioactieve isotoop koolstof-14, dat wordt opgewekt door kosmische stralen die de bovenste atmosfeer raken. Koolstof-14 wordt dan opgenomen door planten. Het heeft een halfwaardetijd van 5.700 jaar. Dus zodra de plant sterft, begint het koolstof-14-gehalte in de plantenresten geleidelijk aan af te breken. In fossiele brandstoffen - plantaardig materiaal dat al miljoenen jaren onder de grond ligt - is het koolstof-14-gehalte zeer laag.

Dus waar CO2 uit brandende bossen of stervende vegetatie veel koolstof-14 bevat, bevat CO2 uit de verbranding van fossiele brandstoffen zoals kolen, olie en aardgas vrijwel geen koolstof-14. Door de aan- of afwezigheid ervan in een bepaald luchtperceel te meten, kunnen onderzoekers nagaan hoeveel CO2 in die lucht afkomstig is van natuurlijke biogene bronnen en hoeveel van de verbranding van fossiele brandstoffen. Als de percelen zorgvuldig zijn bepaald, kan die analyse bovendien zelfs de emissiebronnen nauwkeurig aanwijzen.

We zouden, waarschuwen pessimisten, wel eens het moment kunnen naderen waarop maatregelen om de CO2-uitstoot te verminderen de klimaatverandering niet langer stopt
Dergelijk forensisch onderzoek van CO2 in de atmosfeer wordt niet routinematig uitgevoerd. Maar Sourish Basu, van NOAA, zegt dat zijn agentschap in experimenten, met ongeveer 900 metingen in heel Noord-Amerika, de jaarlijkse CO2 emissieniveaus van Amerika met minder dan 1% afwijking heeft kunnen bepalen. Volgens hem zijn oproepen van de National Academy of Sciences en anderen om het werk uit te breiden - tot 5.000 waarnemingen per jaar in de VS en nog meer over de hele wereld verspreid - tot nu toe aan dovemansoren waren gericht. Maar zo'n wereldwijd netwerk zou in potentie het verifiëren van emissies op een geheel nieuw plan kunnen brengen.

En dan is er, tot slot, iets echt engs. We zouden, waarschuwen pessimisten, wel eens het moment kunnen naderen waarop maatregelen om de CO2-uitstoot te verminderen de klimaatverandering niet langer stopt. Dat breekt aan wanneer door de opwarming de permafrost ontdooit, wetlands verdrogen en bossen verbranden op een zodanig grote schaal dat er zichzelf versterkende stapeleffecten ontstaan die CO2 blijven toevoegen aan de atmosfeer, ongeacht onze toekomstige tegenmaatregelen. Onderzoekers noemden onlangs deze nieuwe fase "broeikas Aarde".

Tot nu toe zijn de effecten van dergelijke zichzelf versterkende stapeleffecten nog niet in de meeste klimaatmodellen verwerkt, omdat er nog niemand is geweest die kon berekenen hoe groot ze zijn. Maar daar komt verandering in. Ze zullen in de komende IPCC-rapporten meegenomen worden. Uit een studie die in juli door Britse modelbouwers is gepubliceerd, is gebleken dat ze binnenkort mee kunnen gaan tellen.

Edward Comyn-Platt van het UK Center for Ecology and Hydrology en collega's berekenen dat koolstofopslagen ('sinks') zoals de permafrost en wetlands de komende decennia 50 miljard ton extra koolstof in de atmosfeer kunnen opleveren. Het effect, zo stellen ze, kan zijn dat we een vijfde minder CO2 kunnen uitstoten dan we nu denken om de opwarming van de waarde hopelijk onder de 1,5 graden Celsius te kunnen houden.
Volgens Le Quere is er tot nu toe geen bewijs voor een dergelijk omslagpunt. Maar ze geeft toe dat het moeilijk is om er zeker van te zijn, omdat we zo slecht in staat blijken om de oorzaken voor de stijging van het CO2-gehalte in de atmosfeer aan te wijzen.

Dit is het tweede deel van een artikel dat Fred Pearce onlangs publiceerde op Yale Environment 360. Het eerste deel verscheen afgelopen dinsdag.
Dit artikel afdrukken