"De mens is een uitvinding waarvan ons denken gemakkelijk kan aantonen hoe kort ze nog maar bestaat. En misschien ook hoe dicht ze bij haar einde is".

Wie grote dingen aan de orde stelt zoekt er met zorg de juiste woorden bij. Daarom begint dit opstel over duurzaamheid - zeg maar gerust de overlevingsstrategie van mensen - met een citaat van Michel Foucault. Het staat in `De woorden en de dingen'. In dit boek wordt betoogd dat het begrip der dingen niet ontleend kan worden aan de wetenschappen (want die zijn steeds onvolledig en kiezen steeds een andere versimpeling) en dat ons niets rest dan de taal - gewone woorden. Dáár krijgt de werkelijkheid structuur, ze wordt er letterlijk geconstrueerd. Met als gevolg: 'De mens is een uitvinding' - zelf een constructie (en o zo vergankelijk).

Waarom stellen we zo'n groot thema aan de orde? Omdat 1994, het jaar van de grote bezuinigingen der overheid, er alle aanleiding toe geeft. Die bezuinigingen treffen ook en met name het ontwikkelen van energietechnologie. En waar die ontwikkeling bij technologische instituten plaats vindt staat ze in een kader van duurzaamheid. "Duurzame ontwikkeling moet alle menselijke bedrijvigheid omvatten. Energieopwekking en energiegebruik zijn daarvan de belangrijkste, en vormen de meest urgente problemen". Zo zag de directeur van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) dat in 1989, om vervolgens al het onderzoek op duurzame ontwikkeling te richten.

Voorlopig wordt het doel van duurzaamheid niet naderbij gebracht door krachten van de markt
Industriepolitiek
Nu deze onderzoeksinstelling één op de zes medewerkers heeft moeten ontslaan is de uitvoering van dit beleid er niet eenvoudiger op geworden. En was het maar zo dat alleen de uitvoering op het spel staat. Mogelijk geldt dit nu ook voor het beleid. In de regeringsverklaring van 1994 staat immers dat de technologische instituten zich toe moeten leggen op de kennisoverdracht naar het midden- en kleinbedrijf.

Welnu, zo'n industriepolitieke richting staat ongeveer haaks op de weg naar duurzaamheid. Als het midden- en kleinbedrijf behoefte heeft aan nieuwe technologie - en dat is ongetwijfeld het geval - dan is het (nog) geen duurzame. Uit niets blijkt dat 'milieuvriendelijke' productie nu al leiden kan tot kostenbesparing of tot verbetering van marktposities. Een doelmatiger energiegebruik loont maar zelden. Voorlopig wordt het doel van duurzaamheid daarom niet naderbij gebracht door krachten van de markt.

Voor ECN hebben politieke wisselingen, steeds een grote rol gespeeld. "Maar", schreef een vorige directeur in 1982 - en hij keek toen terug over 20 jaar - "de tijd waarbinnen deze wisselingen zich afspelen wordt steeds korter dan de tijd die voor het ontwikkelen en invoeren van nieuwe technieken nodig is. Intussen wijst alles er op dat, na een periode waarin de zorg voor de energiemvoorziening voorop stond, thans het accent opnieuw zal komen te liggen op industriepolitieke overwegingen".

Opnieuw. We kunnen het woord herhalen. Het is een reden te meer om de constructie van duurzaamheid onder de loep te nemen. Daar hangt niet alleen een enkele instelling voor energieonderzoek van af, maar ook een compleet NMP, het Nationaal Milieubeleids Plan.

Brundtland en verder
"Duurzame ontwikkeling is een proces van verandering waarbij het ontginnen van hulpbronnen, het richten van investeringen en het sturen van technologische ontwikkeling en institutionele aanpassing met elkaar in harmonie zijn; en waarbij zowel de tegenwoordige als de toekomstige mogelijkheden worden vergroot om aan menselijke behoeften te voldoen".

Dit is de klassiek geworden omschrijving van duurzame ontwikkeling, die de Wereldcommissie voor Milieu en Ontwikkeling onder voorzitterschap van Gro Harlem Brundtland in 1987 voor de Verenigde Naties heeft opgesteld. Ze roept zoiets moois op dat niemand er tegen kan zijn. Het voorkomen van tegenspraak is ook precies de reden waarom de commissie het begrip zo algemeen omschreven heeft. Een scherpere omschrijving zou niet voor alle leden van de Verenigde Naties aanvaardbaar zijn geweest.

Toen de Canadese bosbouwindustrie het kappen in oerwoud bij Vancouver als duurzame ontwikkeling uit ging leggen, wilde de milieubeweging het al niet meer gebruiken: het begrip was haar door de tegenstander afgepakt
We kúnnen wel wat scherper zijn. Zo verbindt de Wereldbank duurzame ontwikkeling met "de overgang van economische groei, gebaseerd op het uitputten van niet-te-vernieuwen hulpbronnen zoals olie, naar vooruitgang, bijvoorbeeld in de kwaliteit van het leven, gebaseerd op het gebruik van te vernieuwen hulpbronnen". Velen in Europa en Noord-Amerika denken er zo over, maar niet allen. Elders wordt nauwelijks zo gedacht.

We móeten ook wat scherper zijn, anders zal het begrip zijn betekenis als toets voor beleid verliezen. De kleine lading die het dekt kan immers snel van teken wisselen. Toen de Canadese bosbouwindustrie het kappen in oerwoud bij Vancouver als duurzame ontwikkeling uit ging leggen, wilde de milieubeweging het al niet meer gebruiken: het begrip was haar door de tegenstander afgepakt. Ook in Nederland is deze verschuiving te vinden. Zo spreekt men van duurzame werkgelegenheid en bedoelt dan dat die werkgelegenheid in stand zal blijven, niet dat ze het milieu zal ontzien. Wanneer duurzame ontwikkeling als anti-groen kan worden opgevat, heeft het begrip zijn praktische betekenis verloren.

Normatief moeras
Dus gaan we op zoek naar een scherpere omschrijving van het begrip dan de commissie Brundtland heeft gedaan. Dat is niet zonder gevaar. De kans is groot dat we in het normatieve moeras verdrinken. Want terwijl we denken dat de dingen zijn zoals ze zijn, kunnen we ze toch veranderd hebben, namelijk in dingen die moeten. Er is dan een oordeel aan verbonden, een waarde-oordeel of een norm. Het moeras begint zodra het eerste oordeel gerechtvaardigd moet worden, en we zullen er meteen in wegzinken als we ons dit oordeel niet bewust zijn.

Nu heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in 1994, na vier jaar studie, een rapport gepubliceerd waarin het begrip duurzaamheid onder de loep wordt genomen. Het heet 'Duurzame risico's'. Het begrip wordt hier verscherpt door het met berekenbare risico's in verband te brengen, zodat het, al naar gelang de aard van die risico's, tot vier interpretaties van duurzame ontwikkeling kan worden uitgewerkt.

Eerst lijkt het er op dat hier een gids is die ons om het moeras heen kan leiden. Later blijkt de opvatting van risico's echter niet objectief, maar normatief te zijn, want alleen op het oordeel daarover (de perceptie daarvan) komt het aan. Dit neemt niets van het belang van het WRR-rapport weg, integendeel, de onderkenning van het normatieve voegt er iets aan toe. Ze geeft namelijk een logische basis voor de interpretaties van duurzame ontwikkeling. Daarom zullen we het op onze tocht door het moeras meenemen.

Tijd
Is er bij het vertrek iets over te zeggen dat vrij is van een oordeel? Zo ja, dan moet het logisch zijn. Laten we het woord 'duurzaamheid' dus logisch analyseren. Duurzaamheid is 'het duurzaam zijn'. Het is een zelfstandige vorm van een bijvoeglijk naamwoord, een onderwerp dat voortkomt uit een oordeel. Daar hebben we meteen al een oordeel bij de kop. Welk?

Duren hoeft niet altijd-duren te betekenen. Dit is geen futiliteit van Nederlandse taal
Het oordeel dat in ‘duurzaam' wordt gegeven is een oordeel over het effect van tijd. Het houdt in dat dit effect min of meer te verwaarlozen is. Dat 'duurzaam’ niet los staat van de tijd blijkt ook uit het bestaan van de oordelen "duurzamer en duurzaamst'. Duren hoeft niet altijd-duren te betekenen. Dit is geen futiliteit van Nederlandse taal.
In de vertaling naar het Engels moeten we immers kiezen tussen 'sustainable’ (vol te houden) en 'renewable' (te vernieuwen, dus altijd vol te houden), en in die keuze worden verschillen duidelijk in de manier waarop tijd functioneert. Het oordeel 'duurzaam' is daarom niet alleen verbonden aan een onderwerp, maar ook aan een tijd, of, scherper gezegd, aan een tijdsdomein.

Dit brengt ons voor het eerste obstakel. Wat 'duurzaam' is kan alleen maar worden gebaseerd op een waargenomen effect van tijd in het verleden, maar het oordeel wordt meestal verstaan als voorspelling van een effect in de toekomst.

Popper vond een (politiek) ontwerp van de toekomst niet alleen zinloos, hij achtte dat zelfs gevaarlijk
Ontbrekende kennis
"Wij kunnen onmogelijk weten wat we pas morgen zullen weten". Karl Popper, de in 1994 overleden filosoof, meende dat hij de juistheid van deze uitspraak logisch had bewezen. Zijn boek 'The poverty of historicism' (De armoede van het historicisme), waarin hij kritiek levert op de theorie dat de toekomst uit de geschiedenis kan worden afgeleid, begint met een samenvatting van dit bewijs. Kennis is niet onveranderlijk, schrijft hij, want door het overdenken van nieuwe ervaringen moet ze groeien, en dan:
"Wij kunnen de groei van onze kennis niet met rationele methoden voorspellen. Want geen enkele rationele voorspeller (een geleerde of een computer) kan zijn eigen toekomstige resultaat voorspellen. Als dat geprobeerd wordt komt het resultaat pas gereed nadat het moment (waarop de voorspelling betrekking heeft) voorbij is. Dit geldt voor rationele voorspellers van elke soort, ook voor groepen voorspellers die met elkaar in contact staan."

Daarom vond Popper dat het weinig zin heeft de toekomst te bedenken, want we kunnen haar niet kennen. En hij trok de volgende conclusie: Als de toekomst niet te kennen is, kunnen we haar ook niet maken. "Elke poging (daartoe) moet uitlopen op tirannie, op de almacht van de menselijke factor, van de grillen van een paar mensen, of van een enkeling." Daarom vond hij een (politiek) ontwerp van de toekomst niet alleen zinloos, hij achtte dat zelfs gevaarlijk.

Deze redenering staat in de traditie van het (hoofdzakelijk Franse) rationalisme met zijn voorkeur voor definities en logische analyses. Het is nuttig om dat op te merken voordat we er vragen over stellen. Ze staat tegenover de traditie van het (hoofdzakelijk Duitse) historicisme met zijn voorkeur voor het opsporen van samenhangen in historische situaties.

Nu de vragen: Kan deze, in 1957 gepubliceerde, logica wel aanleiding geven tot een zo vèrgaande conclusie? Wat in 1957 logica is, is dat nu natuurlijk ook. Dus, in ons geval: maakt logica het oordeel 'duurzaam' zinloos?

Het is nog te vroeg om onze constructie van duurzaamheid tot een morele affaire te laten worden. Daarom leggen we het protest uit de hoek van liet historicisme naast ons neer en proberen we, in de traditie van het rationalisme, een zin van het oordeel 'duurzaam' op te sporen
Laten we kijken naar een antwoord uit de school van het historicisme. Theodor Adorno protesteerde tegen 'The poverty of historicism' in een opstel over de vooruitgang uit 1962: "De betweterige kennistheorie, die exactheid eist waar de onmogelijkheid van exactheid de kern van de zaak is, saboteert het inzicht. Door het verbod om over utopische of absoluut vernietigende mogelijkheden na te denken houdt ze het slechte in stand".

Dit protest tegen de logica gaat diep. Zo kende Arthur Schopenhauer een niet-logische functie toe aan ons verstand: "Het verstand mag een profeet genoemd worden, want het houdt ons de toekomst voor als resultaat van ons handelen. Juist daarom is het aangewezen om ons in toom te houden als wellust, woede of hebzucht ons tot iets willen verleiden dat ons later zal berouwen".

We merken op dat Adorno's 'inzicht' en Schopenhauers 'toekomst als resultaat' niet worden gefundeerd. Ze worden eenvoudig geponeerd: inzicht in de toekomst moet mogelijk zijn - de toekomst moet het resultaat van ons handelen zijn. In beide gevallen wordt het moeten moreel gerechtvaardigd: anders blijft het slechte in stand - anders zal het ons berouwen. Maar deze rechtvaardiging kan niet verbergen dat hier het normatieve moeras begint, integendeel, ze maakt dat zelfs duidelijk.

'Duurzaam' zou prima passen bij het utopische denken van Adorno
Het is ook duidelijk dat 'duurzaam' prima passen zou bij het utopische denken van Adorno, of bij het toom van Schopenhauer, en dat het oordeel zijn zin daaraan ontlenen kan. Maar het is nog te vroeg om onze constructie van duurzaamheid tot een morele affaire te laten worden. Daarom leggen we het protest uit de hoek van het historicisme naast ons neer en proberen we, in de traditie van het rationalisme, een zin van het oordeel 'duurzaam' op te sporen.

Waarschijnlijke kennis
Als 'duurzaam' een zin heeft, dan kan niet de logica, maar alleen de empirie ons helpen hem te vinden. Want al weten we niet precies wat we morgen zullen weten, we kunnen wel veronderstellen het bij benadering te weten. We moeten er dan echter bij zeggen waar het oordeel 'duurzaam' op betrekking heeft - sommige dingen weten we nu eenmaal beter dan andere. Zijn voorbeelden nodig?

Als 'duurzaam' een zin heeft, dan kan niet de logica, maar alleen de empirie ons helpen hem te vinden. Het moeras zal dus bij onze empirische theorieën beginnen
Neem de draaiing van de Aarde om haar as. Die mag duurzaam heten, want de studie van vrij roterende lichamen heeft ons geleerd dat hun draaimoment behouden blijft. Dit is empirie die in precieze theorie verankerd ligt. Daarom weten we vrij zeker dat de zon morgen weer op zal gaan. Maar dat hij morgen in een blauwe lucht zal schijnen weten we zo zeker niet. Voor het weer is immers niet zo'n precieze theorie beschikbaar als voor het draaimoment. Precieze theorieën, waarin de empirie kan worden vastgelegd, zijn trouwens zeldzaam.

Nu moeten we de mate waarin een theorie met de ervaring overeenkomt onderscheiden van de waarschijnlijkheid dat die theorie een juiste voorspelling doet. Praktisch lijken ze hetzelfde, maar logisch zijn ze dat niet. De overeenkomst met bekende feiten (de waarheidsgelijkenis) is immers objectief te toetsen, wat niet geldt voor de waarschijnlijkheid. Daar is een subjectief oordeel aan verbonden, zelfs als we proberen haar met een berekening aan dit oordeel te onttrekken. Want wie beweert uit te kunnen rekenen dat de waarschijnlijkheid dat morgen de zon op zal gaan 99% is wordt uitgelachen. En wie voorrekent dat deze waarschijnlijkheid precies 100% is wordt naïef genoemd. In ons oordeel speelt altijd meer mee dan in een berekening kan worden meegenomen (ervaring bijvoorbeeld), en terwijl het voor ons overleven niet belangrijk is of een theorie achteraf met bekende feiten in strijd blijkt te zijn, is een onjuiste voorspelling van toekomstige feiten dat wèl.

Het moeras zal dus bij onze empirische theorieën beginnen. Geven we daarmee de dingen weer zoals ze zijn, of dwingen we die dingen om berekenbaar te zijn? Als dat laatste het geval is, dan wordt hun gebruik als regel gerechtvaardigd door naar (de mate van) hun waarheidsgelijkenis te verwijzen. Omdat ze geen zekerheid over de toekomst kunnen bieden, alleen een waarschijnlijkheid waar ons oordeel over kan verschillen, hebben ze echter nog een andere, morele rechtvaardiging nodig. Die is dat we anders niets hebben! Want over onbegrijpelijke dingen moeten we zwijgen.

We zullen zo voorzichtig mogelijk met dit gebrek aan zekerheid om moeten gaan. Daarom is het verstandig om duurzaamheid het eerst te zoeken in de omgeving, niet in de samenleving. Daar treffen we immers een betrekkelijk eenvoudige wereld aan. En als die natuur in het vervolg toch moeilijk te begrijpen lijkt, bedenk dan dat de mensenwereld veel complexer is.

Deze tekst van prof. dr. C.D. Andriesse verscheen in 1994 in print als beschouwend hoofdstuk in het Energie Verslag Nederland van het Energieonderzoek Centrum Nederland. Volgende week verschijnen het tweede en derde deel in de serie die deze tekst weer beschikbaar maakt.
Dit artikel afdrukken