Het RIVM is belast met het produceren van de waarheid over de ammoniakvervuiling waar boerenbedrijven, via door mest uitgestoten gassen, verantwoordelijk voor zijn. Ammoniakneerslag vanuit de lucht schaadt de schaarse natuurgebieden van ons land. Om daar paal en perk aan te kunnen stellen, zijn modellen gemaakt die de wetenschappelijke basis leggen voor beleid. De modellen kloppen niet, zeggen boeren al jaren.

Het is een problematisch dossier dat tot oplopende ruzies en discussies leidt. In een recent op Foodlog gepubliceerde opinie beweerde ik dat het RIVM dubieus met zijn ammoniakmodellen omgaat. Ik trok het kalibrerend en verfijnend vermogen van het RIVM in twijfel. Dat leidde tot vragen die ik hieronder zo eenvoudig mogelijk probeer te beantwoorden vanuit een relevant perspectief: wat verklaart de afwijking tussen de door het RIVM berekende ammoniakconcentratie en de feitelijk gemeten waarden?

Het RIVM heeft de afgelopen jaren regelmatig in publicaties vermeldt dat de atmosferische metingen van de concentratie van ammoniak gebruikt werden om de modelberekeningen van die concentratie te verfijnen. Van die verfijning (of kalibratie) van het rekenmodel is, blijkens de grafiek, nooit veel terecht gekomen. Pas vanaf 2009 lijkt het te lukken (zie illustratie Landelijk gemiddelde NH3-concentratie), maar het typische op-en-neer patroon van de gemeten concentratie in de lucht komt in de modelberekeningen niet te voorschijn. Er is sprake van een vrijwel permanente undershoot van de gemeten concentratie. Die afwijking van de gemeten waarden in de lucht is ‘het ammoniakgat’ gaan heten. Het moet verklaard kunnen worden omdat het model anders vraagtekens oproept. Daarom dichtte het RIVM in 2008 het gat.


De vraag rijst echter of het RIVM zichzelf niet in de voet heeft geschoten met de verwoede pogingen het gat te dichten.

Wat die keuze - want dat moet het wel zijn - heeft gemotiveerd, is de hele vraag achter dit dossier
In 2002 verscheen een rapport van het RIVM met de resultaten van een grootschalig onderzoek op 159 locaties, die gelijkmatig over het land waren verspreid (meetperiode september 2000 tot en met september 2001). Het jaargemiddelde van 155 meetlocaties (4 locaties waren afgekeurd) bedroeg 6.6 µg/m3, terwijl het gemiddelde van de metingen op de 8 locaties van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) hoger was met 7.8 µg/m3. Dat is 18% hoger, maar dit verschil is nooit door het RIVM gebruikt om het LML gemiddelde omlaag te kalibreren. Als de resultaten uit het onderzoek waren toegepast, was er hoogstwaarschijnlijk nooit een ‘gat’ geweest.

Het ammoniakgat is decennialang gebruikt om de door het RIVM berekende droge depositie (de neerslag van ammoniak uit de lucht) van ammoniak omhoog te kalibreren, soms wel met 30% erbij. Daar was dus geen feitelijke reden voor. Terwijl het gat al in 2008 dichtgerekend was, werd het niettemin tot ten minste 2012 wel op die manier gebruikt. Wat die keuze - want dat moet het wel zijn - heeft gemotiveerd, is de hele vraag achter dit dossier.

Alle kostbare maatregelen die boeren hebben moeten nemen om ammoniakuitstoot te voorkomen, dateren van ruim voor 2012. De enorme berekende afname van die uitstoot (zie mijn eerdere opinie) toonde aan dat die maatregelen effect hebben gehad; de metingen laten dat echter niet zien. Wat dit betekent? Dat er iets mis is met de rekenmodellen waarmee het RIVM de omvang van de uitstoot (emissie) van ammoniak berekent. Het is bovendien niet ondenkbaar dat een belangrijk deel van de ammoniak die verondersteld wordt uit mest vrij te komen, ook andere bronnen kan hebben. In de lucht vindt tenslotte vrij verkeer van deeltjes plaats.


Dit artikel afdrukken