Haalboom promoveert donderdag op een onderzoek naar de aanpak van zoönosen gedurende de afgelopen eeuw. Directe aanleiding voor het onderzoek was de Q-koortsepidemie, maar Haalboom besteedt ook aandacht aan rundertuberculose, influenza (griep), Salmonella en BSE (gekkekoeienziekte).

Volgens Haalboom hadden de "concrete en financiële belangen van de Nederlandse landbouwsector eerder en zwaarder politiek gewicht dan de meer abstracte, algemene volksgezondheidsbelangen." Vooral handelsbelangen waren doorslaggevend. Aan de grote mate van zelfregulering - het gebruikelijke model - door de landbouwsector kwam pas in 2000 een eind, toen Europa dwingende maatregelen afkondigde om de BSE-crisis te bedwingen. Diverse landen verplaatsten bij die gelegenheid de voedselinspectie en zoönosen-aanpak van Landbouw naar Volksgezondheid. In Nederland gebeurde het omgekeerde: de NVWA ging in 2003 naar Economische Zaken.

Sinds de Q-koortsuitbraak bepleiten bewindslieden, beleidsmakers en deskundigen nauwe samenwerking tussen artsen en dierenartsen: One Health. Volgens Haalboom zet dat geen zoden aan de dijk en leidt het alleen de aandacht af van de botsende belangen tussen landbouw en volksgezondheid. "Het is zo makkelijk om te zeggen dat deskundigen van verschillende disciplines meer moeten samenwerken', zegt ze. 'Uit mijn onderzoek blijkt dat ze dat al lang doen. De deskundigen weten elkaar prima te vinden, ook in de vorige eeuw al. Niemand kan tegen meer samenwerking zijn. Maar door daar de nadruk op te leggen wordt wel de maatschappelijke discussie over de voortdurende frictie tussen landbouw en volksgezondheid in de kiem gesmoord. Het haalt de politieke angel eruit." Zodoende blijft volgens Haalboom één groep met lege handen achter: de potentiële slachtoffers van uitbraken van zoönosen, ofwel de burgers.
Dit artikel afdrukken