Anno 2017 voelen hoogopgeleide stedelingen zich schuldig als ze niet flink minderen in zuivel, vlees en eieren. In plaats daarvan eten ze uit planten gewonnen eiwitten en vetten die door machines zijn omgevormd tot nagemaakt ‘dierlijk’ eten. Hun schuldgevoel is terecht, maar het leidt af van de echte uitdaging.

Wie mais en soja over grote afstanden transporteert en vervolgens, ergens ver van de akker, voert aan een koe, kip of varken, is een sufferd. Een kilo voer levert hooguit 450 gram vlees op. Dat lukt alleen de plofkip, het meest efficiënte dier als het gaat om de conversie van voer tot vlees. Maar de poep van die kip zou weer gebruikt moeten worden op de akker in Zuid- of Noord-Amerika waar het als gewas vandaan kwam. We willen daar tenslotte weer nieuw graan vandaan kunnen halen.

Als grondstoffen door dieren worden gegeten, laten dieren tenminste nog poep, leer, bloed en meer achter. Dat zijn allemaal nuttige grondstoffen. Bij een machine die vleesvervangers maakt, gaat die energie domweg verloren
Verstoken
Toch stoken we de mest op in afvalverbrandingsinstallaties die het als groene stroom uit ons stopcontact laten komen. Dat spaart de kosten van retourtransport en energie hebben we toch nodig. Niettemin is het doodzonde, want zo verstoken we essentiële nutriënten die we voor heel lange tijd niet meer in de plant-dier-mens cyclus kunnen gebruiken. Het is ook jammer omdat dan meer kunstmest nodig is. Dat kost een sloot fossiele energie om de benodigde stikstof uit de lucht te halen. Daar wordt dan fosfaat en kalium uit mijnen aan toegevoegd om het geheel op de akkers uit die verre landen te strooien. Die akkers krijgen op den duur ook nog eens een gebrek aan organische stof omdat alle nutriënten overzees blijven. Moeten we dus mest gaan verwerken tot gedroogde her-transporteerbare vruchtbaarheid? Er zijn nog geen goede sommen van, maar reken maar dat het klauwen energie kost. 

Als grondstoffen van ver komen, kampen vleesvervangers met hetzelfde euvel. We poepen en pissen ze hier weer uit, waardoor de mest niet terugkomt op verre akkers. Als grondstoffen door dieren worden gegeten, laten dieren tenminste nog poep, leer, bloed en meer achter. Dat zijn allemaal nuttige grondstoffen. Bij een machine die vleesvervangers maakt, gaat die energie domweg verloren zoals de stroom waarmee je ijsklontjes maakt en weer laat smelten in een glas water. Die verdwijnende energie zit overigens niet alleen in het verwerkingsproces, maar ook in de kunstmest en het irrigatiewater van de eiwit- en vetrijke gewassen die gebruikt worden voor vleesvervangers. Die gewassen hebben meer nodig dan producten die nauwelijks verzadigen, zoals sla, komkommers en tomaten. Daarom kost menig vleesvervanger nog altijd minstens zoveel energie als een plofkip.

Fossielarme eiwitten
De les? Een dier maakt ‘volautomatisch’ melk en eieren en laat mest en een eetbaar karkas achter. Als je de in­ en output zoveel mogelijk in een zo nabij mogelijke cyclus regelt, scheelt dat energie en nutriënten die nu in een zwart gat verdwijnen. De uitdaging is niet om plantaardig te eten, maar om te eten zonder fossiel. Zoiets lukt alleen lokaal, met een beetje dier (en mens) voor de mest en nog wat slimme technologie voor de rest. Alleen zo krijg je die belangrijke fossielarme eiwitten en vetten.

Deze column is de neerslag van een lezing die Dick Veerman in juni hield over het belang van het begrip exergie voor leden van de Nederlandse Zuivelorganisatie (NZO) in Den Haag. In een licht aangepaste versie verscheen deze tekst in Zuivel & Gezondheid.
Dit artikel afdrukken