Onlangs presenteerde de Raad voor Dierenaangelegenheden het rapport Dierenwelzijn te Koop! aan de minister van Economische Zaken. Officieel gaat het om een zogeheten zienswijze waarmee de Raad de overheid adviseert. In dit geval gaat het om de rol van de overheid bij het verhogen van dierenwelzijn via marktwerking.

Volgens de Raad gaat marktwerking rond dierenwelzijn niet snel genoeg. Dat is slecht voor zowel de dieren in de Nederlandse veehouderij als de Nederlandse economie. De zienswijze benoemt de barrières bij marktwerking rond dierenwelzijn en doet aanbevelingen voor de rol van de overheid.

De Raad vindt dat overheid, boeren, verwerkers en supermarkten hoger dierenwelzijn onvoldoende in vraag weten om te zetten. De Raad denkt bovendien dat verhoging van het dierenwelzijn een kans biedt om Nederlandse boeren hun exportpositie te laten behouden. Om die kansen waar te maken is een versnellingsslag nodig volgens de Raad.

Marketing moet zorgen voor onderscheid en uniek aanbod; dat werkt niet met wetten en regels, want die gelden nu eenmaal altijd meteen voor iedereen
Marketing moet zorgen voor onderscheid en uniek aanbod; dat werkt niet met wetten en regels, want die gelden nu eenmaal altijd meteen voor iedereen. Daarom moet de overheid zich alleen met de minimale regels bemoeien, maar niet met wat dieren echt gelukkiger kan maken. Dan zal het niet gebeuren omdat bedrijven er geen belang bij hebben, zegt de Raad met zoveel woorden. Wel moet de overheid optreden als de markt faalt om commerciële kansen de ruimte te geven. Ook die gedachte steekt de Raad niet onder stoelen of banken.

Meer biggen dan tepels
In de tweede helft van de vorige eeuw hebben Nederlandse boeren en het onderzoek van kennisinstellingen ingezet op efficiënte productie. Daaruit resulteerden de plofkip die in minder dan zes weken slachtrijp is en de zeug die meer biggen produceert dan ze aan tepels heeft. Inmiddels kunnen zulke dieren elders in Europa en de rest van de wereld aanmerkelijk goedkoper worden geproduceerd. Dat leidt voor Nederland tot een lastig vol te houden concurrentiepositie. Plofkip van kippengigant MHP in Oekraïne is bijvoorbeeld circa 40% goedkoper dan Nederlandse of Duitse plofkip. Kwalitatief is zo’n kip even goed; hij is geproduceerd, geslacht en verwerkt met Nederlandse techniek. De gemiddelde Nederlandse boer kan het kostprijsniveau van zulke concurrenten niet evenaren en moet dus verdwijnen of op zoek naar een andere manier van dieren houden waarvoor afnemers meer willen betalen. Om die reden wil Nederland beleidsmatig een hoger dierenwelzijn.

Boeren zijn sceptisch. Ze vinden dat hun ketenpartners - slachters, vleesverwerkers en supermarktformules - hen onvoldoende belonen voor welzijnsvlees, -zuivel en -eieren. Daarom gaan ze liever door op het naoorlogse pad. Doet de overheid voldoende om dat beleid succesvol te realiseren? We vroegen een aantal Raadsleden om daarover in een rondetafelgesprek met Foodlog van gedachten te wisselen. De leden van de Raad spraken op persoonlijke titel. Binnen de Raad als geheel is niet gediscussieerd over onze vragen en het gesprek dat zich ontspon.

‘Eerder advies te weinig opgepakt’
“De RDA ziet een onbenut marktpotentieel op het gebied van dierenwelzijn dat daarvoor aangewend kan worden,” begint Hans van Trijp, Hoogleraar Marketing en Consumentengedrag aan de WUR. Simone Hertzberger, tot voor kort hoofd productintegriteit bij Ahold, haakt in: “Een breed publiek wil diervriendelijkere producten kopen en is bereidheid daarvoor een meerprijs te betalen.” Voormalig LEI-varkenseconoom Gé Backus, thans directeur Connecting Agri & Food, meent dat dierenwelzijn “onderdeel is geworden van de sociale norm bij een belangrijk deel van het publiek.” Van Trijp trekt de conclusie die ook in de zienswijze te vinden is: “Deze groep consumenten wordt op dit moment echter onvoldoende bediend.”

Naar mijn mening zijn de adviezen uit dat rapport te weinig opgepakt
De situatie lijkt er eentje van kat-in-het-bakkie-maar-waarom-doet-nou-iedereen-niet-wat-hij-moet-doen? In 2012 gaf de Raad al eerder advies over dierenwelzijn met de zienswijze Winstgevend Welzijn. Hertzberger blijkt stellig over het lot dat het advies heeft getroffen: “Naar mijn mening zijn de adviezen uit dat rapport te weinig opgepakt. Daarom hadden we de behoefte om de Nederlandse marktvraag in relatie tot het welzijn van dieren nogmaals te bekijken met de huidige staat van dienst. Ons rapport bevat nu scherpe adviezen wat de overheid kan doen. Als de landelijke overheid deze punten uitvoert, komt het goed voor het segment waarover we het hebben. Dit is vers vlees voor de Nederlandse markt. En, o ja,” zegt ze gespeeld nonchalant, “ons advies geldt ook voor eieren en zuivel.”

Het gaat dus niet alleen over plofkippen en zeugen met wel erg veel tepels en weinig bewegingsruimte. Van Trijp vult aan dat de zienswijze zich richt op de productie voor de Nederlandse markt. “70% van wat we produceren concurreert nu op wereldschaal,” zegt hij. “Die laten we buiten onze uitspraken. We richten we ons op de 30% voor eigen land. Daarvoor kunnen we met onze adviezen iets betekenen.”

We richten we ons op de 30% voor eigen land. Daarvoor kunnen we met onze adviezen iets betekenen
Bij ons stijgt de spanning: hoe denkt de Raad heel Nederland aan de welzijnsproducten te kunnen helpen? In die richting moet immers het doel gaan voor wie soelaas wil bieden aan 30% van de dierlijke productie in Nederland. Zal een legertje boeren en hun banken na dit advies voldoende vertrouwen in welzijn hebben om hun manier van produceren om te gooien?

Ondubbelzinnigheid of marktwerking?
De zienswijze van de Raad onderscheidt drie logische terreinen waarop de overheid een rol kan spelen: vraag, aanbod en afstemming. Van Trijp: “Aan de vraagkant vinden we dat de overheid kan zorgen voor meer transparantie, zodat de consument er vaker en beter op wordt geattendeerd dat in de markt keuze is.” Hertzberger vult hem aan: “In de zienswijze geven we aan dat de maatschappij, en zelfs het ministerie, verward raakt door allerlei tegengestelde berichten. Vandaag hoort het publiek dat efficiënte productie duurzaam is en dierenwelzijn daarmee een onverstandige optie. Morgen krijgt het weer te horen dat dierenwelzijn voor extra fijnstof zorgt, zoals bij scharrelkippen, maar juist wel duurzamer is. Dat begrijpt niemand meer. Ik vind dat de overheid een ondubbelzinnige uitspraak moet doen over deze tegenstellingen en dus wat wenselijk is als dierenwelzijn.”

Vandaag hoort het publiek dat efficiënte productie duurzaam is en dierenwelzijn daarmee een onverstandige optie. Morgen krijgt het weer te horen dat dierenwelzijn voor extra fijnstof zorgt, zoals bij scharrelkippen, maar juist wel duurzamer is
Minder efficiëntie
De Raad verlangt ‘faciliterend optreden’ bij het experimenteren met en financieren van het aanbod van diervriendelijke producten. Van Trijp: “Er zijn veehouders met grote ambities, maar de huidige keten biedt daarvoor onvoldoende mogelijkheden. Ketenonderdelen zouden daarom beter op elkaar afgestemd moeten zijn.” Volgens Frits van der Schans, senior projectmanager van het Centrum voor Landbouw en Milieu ontbreken deze mogelijkheden omdat “de sector helemaal gericht is op efficiëntie en effectiviteit.” Marijke de Jong-Timmerman, programmamanager Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming voegt toe dat “gemeenten het diervriendelijker maken van de sector op slot zetten door geen vergunning voor verbouw en nieuwbouw van stallen te verlenen. Ons rapport geeft aangrijppunten om het los te maken. Maar dan moet iedereen daar wel iets voor willen doen en iedereen moet zijn rol willen spelen.”

‘Tegenstrijdige belangen’ en ‘dossiers over de schutting’
De aanwezigen merken op dat ideeën en beleid van gemeenten, provincies en Rijk niet zelden tegengesteld zijn. Afdoende regie vanuit het Rijk in Den Haag ontbreekt. Hertzberger: “We zien tegenstrijdige belangen tussen gemeente, provincie en de landelijke overheid. De landelijke overheid moet snappen dat provincies en gemeentes zeggenschap hebben over de ruimtelijke inrichting. Wensen van de landelijke overheid moeten daarom samenvallen met wat provincies en gemeentes doen.” De Jong-Timmerman scherpt aan: “Het Rijk gooit de moeilijke dossiers over de schutting van provincies en gemeentes, waardoor een variëteit aan interpretatie van wetten en regels ontstaat. Zelfs binnen de ministeries wordt binnen hokjes geopereerd en niet met elkaar gesproken. Niemand toont lef om dit te doorbreken.”

Ook botsen duurzaamheid en dierenwelzijn. Milieueisen zich bijvoorbeeld onverenigbaar met het streven om dieren een beter leven te geven. “De WUR bijvoorbeeld focust heel sterk op klimaat en milieu. Deze ideeën botsen met meer ruimte en buitenloop voor dieren. De verwarring daarover is buitengewoon groot. Het Rijk moet hierover iets zeggen om een heldere lijn te trekken. Dat hoeft geen wetgevingsfeestje te worden, maar begin nou eens met aanbrengen van orde in alle bestaande tegenstrijdige waarheden,” benadrukt Hertzberger nogmaals scherp.

‘Tussen top en dal’
“Heel wat consumenten vinden dierenwelzijn ongelooflijk belangrijk, behalve als ze er iets voor moeten doen of laten. Dat is het speelveld waarin we zitten. Ik schat het aandeel duurzaam op dit moment op 5%. Weinig dus. Maar het aandeel mensen dat niet happy is met het product dat ze nu eten is groter. Daar liggen bergen kansen voor segmenten tussen het topsegment en het dal van de markt die nu niet bediend worden,” aldus Van Trijp.

We moeten inderdaad opschieten met het vinden van de niches anders verdwijnt dit allemaal naar het buitenland en houden we in Nederland niks over. Het buitenland pakt dan de markt die we hadden kunnen maken, zegt Van der Schans
“Marketingtechnisch kun je zo redeneren,” zegt Dick Veerman van Foodlog die het gesprek met de leden van de Raad voert. “Maar ik blijf met een vraag zitten. Als er naast een zwarte auto ook een witte op de markt is gekomen, snapt de consument ook dat er gele, rode en blauwe bij kunnen komen en dat hij kan kiezen en zelfs aangeven wat hij wil. Maar in de harde werkelijkheid van Nederland hebben boeren te maken met reële ecologische en ruimtelijke beperkingen. Hoe los je die op?” Nederland is in al zijn landbouwsectoren volledig op export gericht; de dierlijke sector vormt daarop bepaald geen uitzondering. Veerman: “Dierenwelzijn kost meer ruimte. Die ruimte moet de ‘30% voor eigen land’ dus krijgen van die andere '70% voor het buitenland'. We zitten namelijk aan de grenzen van wat ecologisch in Nederland kan. Als we kijken naar wat er de afgelopen twee jaar in de melkveehouderij is gebeurd, dan is het resultaat dat het intensieve model het extensievere, diervriendelijker model verder heeft verdrongen.” Veerman wil van de Raad weten of de zienswijze wel compleet is, zonder aanvullend beleid dat ecologische ruimte afpakt van de ‘70% productie voor het buitenland’ waar de Raad niet aan wil komen.

‘Aanvullend beleid nodig’
Van der Schans knikt begrijpend bij de stelling dat aanvullend beleid nodig is. “Agrariërs mogen maar een maximale hoeveel ammoniak produceren. Dat is de ruimte die we hebben. Iedereen die iets wil doen in het kader van dierenwelzijn wat ook maar een fractie meer ammoniak produceert, loopt aan tegen die limiet. Als het gaat over fijnstof en geur is dat vergelijkbaar. Geitenhouders die hun geiten naar buiten wil doen, lopen aan tegen zorgen om Q-koorts. Dus we zitten allemaal tegen die grens aan van een te grote veehouderij. Het oude dominante model wint en verdrukt de markt waarin toegevoegde waarde zit. Ik vind het daarom een heel terechte vraag. Kun je de markt zijn werking laten doen in de bestaande situatie? Daarin is de bestaande veehouderij erg groot en staat die op gespannen voet met de fysieke en milieugebruiksruimte die Nederland heeft. Moet het huidige standaard aanbod niet eerst afnemen om ruimte aan een topproduct te kunnen bieden?” Van der Schans vreest dat het antwoord een ondubbelzinnig ‘ja’ moet zijn.

“Ons huidige systeem heeft zich optimaal afgestemd op de vraag. We zetten nu 70% zo ver mogelijk van huis af. Een vervangingsvraag is nodig om een ander soort model te creëren,” reageert Van Trijp. De Jong-Timmerman is wat directer: “In die internationale voorbeeldfunctie zit potentieel om wat vanaf te snoepen. Die 70% zal automatisch afnemen, maar of dat automatisch ver genoeg gaat zijn, is maar de vraag.” Backus ziet hierin een rol voor de landelijke overheid: “Zonder regie van de overheid van deze transitie gebeurt er niets. Het gaat namelijk niet vanzelf.”

Volgende zienswijze?
“Als wij als Nederland iets willen, moeten we opschieten. Als je niet competitief bent, dan pak je geen plek in de marktwerking. Als het Rijk niet een versnellingsslag mogelijk maakt in de markt, dan zijn de mogelijkheden en snelheid om dierenwelzijn verder te versterken beperkt,” zegt Van Trijp koel en onomwonden. “We moeten inderdaad opschieten met het vinden van de niches anders verdwijnt dit allemaal naar het buitenland en houden we in Nederland niks over. Het buitenland pakt dan de markt die we hadden kunnen maken,” zegt Van der Schans.

Veerman concludeert dat er kennelijk ook een visie nodig is op de manier waarop de 70% ruimte moet prijsgeven aan de 30%. Moet de Raad daar zijn volgende zienswijze niet op richten?

Meer dierenwelzijn betekent in de regel immers meer ruimte en een langer leven per dier. Die is er in Nederland niet, zodat de bestaande dierhouderij zal moeten inschikken
Van Trijp reageert: “Ik pleit voor een zeer terughoudende rol van de overheid bij het verhogen van dierenwelzijn via marktwerking. Maar waar ruimte nodig is om de markt de ruimte te geven, moet het Rijk daar toch iets extra voor doen. In die zin blijft de overheid belangrijk, ook binnen de keuze voor marktwerking.”

Beperkte ruimte
De aanwezigen in ons gesprek realiseren zich dat marktwerking niet genoeg is om de gehele voorgestane transitie vorm te geven. De zienswijze Dierenwelzijn te koop koos bewust de beperking tot de vraag wat marktwerking kan betekenen voor meer dierenwelzijn. Een boel dus, zegt de Raad. Maar er is meer. Meer dierenwelzijn betekent in de regel immers meer ruimte en een langer leven per dier. Die is er in Nederland niet, zodat de bestaande dierhouderij zal moeten inschikken. Om dat te realiseren is sterkere regie en overheidsbeleid nodig, omdat de 70% naar alle waarschijnlijkheid de 30% in zijn ontwikkeling zal remmen. De bestaande belangen van de intensieve veehouderij zijn daarvoor eenvoudigweg te groot, terwijl de ruimtelijke en ecologische speelruimte in Nederland beperkt is. De markt kan die ruimte niet afdwingen; zelfs niet als het bulkt van de commerciële kansen voor meer dierengeluk.
Dit artikel afdrukken