Marc Calon (57) begint dit nieuwe jaar aan zijn eerste termijn als voorzitter van LTO Nederland. Komende tijd gaat hij er vol tegenaan, zegt de akkerbouwer uit Zuurdijk (Groningen) zelf. "Het is teamwork. Met de leden, door de leden, voor de leden. Dat is mijn credo."

Wat is u opgevallen?
Marc Calon: Wat mij is bijgebleven, is de actie #kalverliefde als reactie op het emo-initiatief van Marianne Thieme (Partij voor de Dieren) om het kalf bij de koe te laten. Vroeger zou LTO een bestuurder in driedelig pak naar de Kamer sturen, maar nu stonden er enkele honderden boerinnen op het Binnenhof. Een heel slimme en intelligente actie. Je moet goed plannen wat voor type actie je tegenover bepaalde geluiden inzet.

Neemt u straks het stuur nadrukkelijk in handen?
Bij LTO kan niemand alleen aan het stuur zitten. Eén mens kan LTO niet veranderen. En de tijd dat de voorzitter de baas was, ligt ver achter ons. Het is teamwork. Met de leden, door de leden, voor de leden. Dat is mijn credo.

Verder is LTO als een mammoettanker. Als je te hard aan het stuur trekt, gebeuren er ongelukken. Veranderingen zullen in gezamenlijkheid moeten plaatsvinden en dat zal de kracht van deze organisatie zijn, met elkaar en voor elkaar.

De sector was vol in het nieuws met onder meer fosfaat, trekkerkenteken en gewasbescherming. Hoe kijkt u daartegenaan?
Het zijn belangrijke dossiers, die volop in beweging zijn. Ik heb het allemaal gevolgd. Maar ik mis het belangrijkste: het opkomende protectionisme. Een van de grootste problemen is de negatieve onderstroom in veel westerse samenlevingen. Er is een toenemende groep mensen, onder wie ook boeren, bij wie een grote mate van onzekerheid en ontevredenheid heerst. Steeds meer mensen maken zich zorgen over hun baan, hun pensioen en buitenlanders in de maatschappij.

Dat uit zich bijvoorbeeld in Groot-Brittannië in de Brexit. Vooral omdat er een anti-migratie stemming heerst. Terwijl de feiten aangeven dat er in Groot-Brittannie meer migranten uit de commonwealth-landen komen dan uit Europa. De Brexit kan de Nederlandse land- en tuinbouw veel geld gaan kosten. Ook in andere landen als Frankrijk, Italië en Duitsland zie je die anti-EU-beweging opkomen.

Kortom, wij hebben er geen belang bij dat die protectionistische sentimenten groter worden
Wat heeft dat verder met de sector te maken?
Nou, heel veel. Want bijna driekwart van onze productie gaat de grens over. En als we alles zelf moeten opeten, stikken we erin, of we moeten de sector decimeren. Dus hebben wij er een enorm belang bij dat de export op gang blijft, anders kost dat vreselijk veel geld, bedrijven en banen door gedoe aan de grens of importbeperkingen.

Natuurlijk moet je ook eisen aan migranten stellen als zij in Nederland komen werken, maar wij hebben die mensen in de agrarische sector ook hard nodig. Wat moet de tuinbouw bijvoorbeeld zonder Poolse arbeidskrachten? Kortom, wij hebben er geen belang bij dat die protectionistische sentimenten groter worden.

Toch zijn er stemmen dat de land- en tuinbouw minder voor de wereldmarkt kan produceren en zich meer op kennis moet richten.
We zullen ons meer moeten toeleggen op het produceren van producten met een hoge toegevoegde waarde, dat klopt. Maar het is onzin dat we niet meer voor landen elders in de wereld zullen produceren. Of ons alleen maar bezighouden met het ontwikkelen van kennis.

Kennisontwikkeling zonder primaire productie is een lege huls. Zodra de primaire productie verdwijnt, zal de kennisontwikkeling dat ook doen. Jarenlang is er in Nederland een tendens geweest om ons meer op kennis en diensten te richten. De maakindustrie kwam er politiek gezien erg bekaaid af. We zouden ons geld in Nederland wel gaan verdienen met diensten zoals de financiële industrie.

Je ziet wat ervan gekomen is. Een man als Wim van der Leegte van VDL heeft in Brabant en Limburg aangetoond dat het anders kan; dat er toekomst is voor de maakindustrie. Hij redt nu de auto-industrie in Born. Zo is het ook met de landbouw. Er moet worden geploegd, gezaaid en producten worden gemaakt.

De primaire agrarische productie zal hier altijd blijven. Gewoon omdat we daar uitstekende randvoorwaarden voor hebben. Goede grond, een goed klimaat, uitstekende logistieke verbindingen, slimme boeren enzovoort. Je hebt geen kennisontwikkeling als je geen primaire productie hebt. Zo simpel is het.

Een man als Wim van der Leegte van VDL heeft in Brabant en Limburg aangetoond dat het anders kan; dat er toekomst is voor de maakindustrie. Hij redt nu de auto-industrie in Born. Zo is het ook met de landbouw. Er moet worden geploegd, gezaaid en producten worden gemaakt
Ook is de maatschappij meer en meer geïnteresseerd in wat zich op het erf en in de kas afspeelt. Hoe kijkt u tegen deze trend aan?
Nederland is een heel groen en keurig aangeharkt landje. Maar je kunt het ook zien als één grote stad met buitengebieden. Iedere keer als ik weer vanuit het buitenland naar Schiphol vlieg, wordt mijn beeld daarover bevestigd. Die verstedelijkte omgeving betekent dat wij als land- en tuinbouw rekening moeten houden met onze buren, de burgers.

Oftewel, we moeten onze 'license to operate' waarmaken. Dat heeft nadelen: meer regels en meer eisen. Maar ook voordelen: de afzet zit namelijk naast de deur en dat scheelt transport en is goed voor het milieu.

Nog belangrijker is dat je eerder aan de meest strenge eisen voldoet, omdat de consument dat van je vraagt. En wij boeren zijn hartstikke slim, innovatief en passen ons snel aan. Zeker Nederlandse boeren zijn vaklui, de beste van de wereld. Waarom zouden de Chinezen anders onze melkpoeder zo graag willen kopen? Of Amerikanen onze fokpaarden en landen in Afrika ons pootgoed? Daar mogen we trots op zijn en veel meer uitdragen.

Ik zie de geïnteresseerde consumenten niet als een bedreiging, maar eerder als een kans om te laten zien wat wij doen. We produceren uitstekende producten en de manier waarop we dat doen, kunnen we best delen met de consument. We hebben toch niets te verbergen?

Wat betekent dit voor de boer?
Dat hij rekening houdt met die burger en met de onderbuikgevoelens in de samenleving. Het is dus niet alleen ratio wat jouw imago bepaalt, maar ook het beeld. Ik ga bijvoorbeeld niet op zaterdag langs het dorp spuiten als de mensen in hun tuin zitten. Ook al ben ik gecertificeerd en zijn mijn spuit en gewasbeschermingsmiddelen gekeurd. Dan zoek ik toch liever een ander tijdstip. En een veehouder legt toch ook geen dode kalveren meer open en bloot langs de weg en een akkerbouwer weet dat hij afvalhopen uien en aardappelen moet afdekken. Iedereen snapt dat.

Daarom vind ik dat we iets harder moeten zijn voor onszelf: gaat een boer in de fout, geef hem een gele kaart. Gaat hij nogmaals in de fout, dan een rode. Dat klinkt hard, maar we zullen eraan moeten wennen. De sector moet zichzelf reinigen en strak sturen op een schone en maatschappelijk acceptabele productie. Ook hierbij geldt dat we het imago met elkaar en voor elkaar kunnen versterken.

Niet dat we alles moeten doen wat burgers willen. Maar boeren hebben veel goodwill en de maatschappij evolueert. Wees daarom open en produceer verantwoord. Dat gebeurt natuurlijk al. Maar we moeten sensitief blijven richting politiek en maatschappij.

Wat kan LTO hierin doen?
Openstaan, informatie geven en laten zien wat je doet. Onzin bestrijden en niet over je heen laten lopen. Daarvoor moeten we ook de andere kant, onze criticasters, opzoeken. Dat doen we nog te weinig, ook in Den Haag. Op dit gebied zie ik voor LTO Nederland goede kansen om dit meer te doen. Daar zal ik mij ook voor inzetten.

LTO pleit voor een ministerie van Voedsel, Platteland en Natuur. Zorgt dat voor een verandering?
Zeker, want landbouw is niet 'gewoon maar een economische sector'. Een individuele boer heeft weinig invloed op de markt. Als prijzen dalen, heeft hij vaak geen ander alternatief dan nog meer te produceren om zijn rekeningen te kunnen betalen. Dit in tegenstelling tot 'gewone economische sectoren'.

Overigens zou ik het ministerie van Voedsel & Landschap noemen. De naam moet pakkend zijn en mensen moeten zich erin herkennen.

Voedsel, omdat we moeite genoeg zullen hebben om met de voedselproductie de consumptie bij te kunnen laten houden. Ook kunnen we met voedsel ons welzijn verbeteren. In de zorg zie je een verschuiving van curatief naar preventief. Dus naar gezonder leven en gezondere voeding. Daarbij spelen ook bloemen, bomen en vaste planten een belangrijke rol.

Landschap, omdat in Nederland veel mensen in een kleine ruimte leven. Omdat we dat landschap vormgeven en onderhouden. Steeds meer boeren doen aan verbrede landbouw, zelfs natuurontwikkeling.

Ook wil ik het groene onderwijs noemen. Dat moet ook bij zo'n ministerie van Voedsel & Landschap worden ondergebracht. Die koppeling tussen overheid, onderwijs en praktijk is nu weg, terwijl het zo vreselijk belangrijk is om met de poten in de klei te staan.

Daarom vind ik dat we iets harder moeten zijn voor onszelf: gaat een boer in de fout, geef hem een gele kaart. Gaat hij nogmaals in de fout, dan een rode. Dat klinkt hard, maar we zullen eraan moeten wennen. De sector moet zichzelf reinigen en strak sturen op een schone en maatschappelijk acceptabele productie
Wat voor soort belangenbehartiging staat u voor?
Vooral sectoraal, daar zit het grootste deel van de belangenbehartiging. Focus op de vakgroep dus. De fusie in de varkenshouderij van de LTO-vakgroep en NVV juich ik dan ook toe. Maar ik pleit niet voor brancheorganisaties of vakgroepen waar de productie én de afzet in zijn vertegenwoordigd. Omdat er altijd een verschil in belangen is tussen de primaire producent en de verwerker.

Natuurlijk kunnen die twee ook niet zonder elkaar. Daarom vind ik wel dat ze nauw contact met elkaar moeten hebben en op dossiers samenwerken. Want de tijd dat we als boeren iets konden produceren, over de schutting kieperden en zeiden 'Verkoop het maar', ligt ver achter ons.

Naast de onderwerpen die in de vakgroepen spelen zijn er enkele sectoroverschrijdende thema's die onze volle aandacht zullen blijven vragen. Denk daarbij aan werkgeverszaken, duurzaamheid of diergezondheid bijvoorbeeld.

Waar mogen de leden u op aanspreken?
De leden moeten het gevoel hebben dat de organisatie voor hen opkomt. Dat wij hun belangen behartigen en dat ze een bestuurder hebben die ervoor vecht, ervoor gaat. Daarbij helpt het als de sectoren, waar de leden zich in herkennen, een stevigere positie krijgen binnen de organisatie. Mocht dat niet gebeuren, dan mogen de leden mij daarop aanspreken.

Dat betekent absoluut niet dat we de regio's opheffen. Dat zou heel dom zijn, want je hebt de regionale organisaties nodig voor de binding met de leden, leden onderling en de belangenbehartiging richting gemeenten en provincies.

Het gebeurt natuurlijk allemaal op het erf of in de kas, maar we hebben volop te maken met nationale wetgeving en regels. En de overheid kan het je heel lastig maken. Dus moet je met specialisten in Den Haag zitten. Daar zijn de politici en de ministers, die ook in Brussel het beleid bepalen. Doe je dat niet, dan ben je onprofessioneel bezig.

Dit interview verscheen dit weekend in NieuweOogst, het nieuwsblad van LTO Nederland.
Dit artikel afdrukken