De Nederlandse veehouderij produceert meer mest dan is afgesproken met de Europese Commissie. Daardoor is de zogeheten 'derogatie' van de Nitraatrichtlijn die Nederland heeft gekregen in gevaar. Volgens die derogatie mogen melkveehouders meer mest op hun gronden uitrijden dan de richtlijn toestaat. Wegvallen van de derogatie zou betekenen dat melkveehouders minder mest mogen uitrijden en dus meer mest moeten afvoeren. Ter compensatie gaan zij meer kunstmest aankopen en meer ruwvoer aankopen. Dat gaat de sector minstens 150 miljoen euro per jaar kosten.

Om de derogatie te behouden, heeft staatssecretaris Van Dam een wetsvoorstel fosfaatrechten ingediend dat er op is gericht de mestproductie uiterlijk in 2018 te verlagen tot beneden het afgesproken fosfaatplafond. Zo’n wetsvoorstel is hard nodig, maar draagt in deze vorm bij aan een verdergaande stapeling van regelgeving voor de melkveehouderij en aan een bedrijfsontwikkeling die leidt tot verminderde maatschappelijke waardering. Daar kunnen we spijt van krijgen. Aanpassing van het voorstel kan die risico’s weliswaar beperken, maar slechts ten dele.

Een veel duidelijker en fundamentelere oplossing is herijking van het beleid op basis van een gezamenlijk toekomstbeeld. Ook daarvoor is aanpassing van het wetsvoorstel noodzakelijk, want het is belangrijk om nu geen onomkeerbaar beleid of averechts werkende maatregelen vast te stellen.

Mede dankzij deze kwaliteiten weet de zuivelindustrie de relatief dure melk binnen en buiten Nederland te verwaarden
Achtergrond
De concurrentiekracht van de Nederlandse melkveehouderij ligt behalve in een hoge productkwaliteit ook in een maatschappelijk gewaardeerde productiewijze. Die uit zich onder andere in een hoog niveau van diergezondheid en -welzijn (met relatief laag gebruik van antibiotica) en een aantrekkelijk landschap met koeien in de wei. Mede dankzij deze kwaliteiten weet de zuivelindustrie de relatief dure melk binnen en buiten Nederland te verwaarden.

Ontwikkelingen op bedrijfsniveau zorgen de laatste jaren voor een sterk toegenomen kostprijs en overschrijding van de milieugrenzen wat betreft stikstof, fosfaat, ammoniak en broeikasgassen en gaan ten koste van landschap, grondgebondenheid, biodiversiteit en bodemleven. De maatschappelijke waardering staat daarmee onder grote druk, hetgeen de toekomst van melkveebedrijven en daarmee de sector, in gevaar brengt. Met de fosfaatrechten gaat het dus om veel meer dan een mestprobleem. Het raakt het Nederlandse cultuurlandschap en zelfs de Nederlandse identiteit. En het raakt een belangrijke pijler van de economie.

Dit wetsvoorstel vermindert zelfs grondgebondenheid, weidegang, biodiversiteit en bodemleven
Om afspraken met de Europese Commissie met betrekking tot de derogatie na te komen, zijn en worden melkveehouders de afgelopen jaren opgezadeld met een stapeling van mestregelgeving: Melkveewet, AMvB grondgebondenheid en stelsel van fosfaatrechten. Deze regelgeving is louter gericht op fosfaat in de mest, draagt slechts in beperkte mate bij aan het oplossen van andere vraagstukken, kan deze zelfs verergeren, en zal daardoor nog lange tijd zorgen voor onzekerheid voor de veehouder (wat betreft afromingspercentage, compensatie voor grondgebondenheid, juridische houdbaarheid en verkrijgen van derogatie). Dit wetsvoorstel vermindert zelfs grondgebondenheid, weidegang, biodiversiteit en bodemleven. Bovendien kunnen de emissies van stikstof, ammoniak en broeikasgassen verder toenemen, met als consequentie dat op termijn aanvullende regels - dus nog verdere stapeling - nodig zullen zijn. Bovendien jagen verhandelbare fosfaatrechten de toch al hoge kostprijs van de Nederlandse melkveehouderij nog verder op.

Koe op de horizon
Melkveehouders hebben behoefte aan een duidelijker beeld van de regelgeving die zij kunnen verwachten, zodat zij daar als ondernemers beter op in kunnen spelen. Om hen een robuust perspectief (een ‘koe op de horizon’) te bieden, is een breed gedragen sectorvisie van overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties dringend gewenst. Daarvoor zou de toekomstvisie van LTO en NZO van december 2013 als basis kunnen dienen. Kernpunten daarvan waren: grondgebonden familiebedrijven met koeien in de wei.

Het creëren van een gezamenlijk beeld vergt enige tijd
Herijking melkveehouderijbeleid
Met zo’n toekomstbeeld wordt samenhangend, congruent en consistent beleid van overheid en bedrijfsleven mogelijk, met meer synergie, veel minder averechtse bijwerkingen en daardoor vermindering in plaats van stapeling van regels. Dat beeld mag géén blauwdruk zijn waaraan bedrijven moeten voldoen, maar dient perspectief te bieden voor de richting waarin alle bedrijven zich kúnnen ontwikkelen. Het creëren van een gezamenlijk beeld vergt enige tijd. Intussen moet, voor behoud van derogatie van de Nitraatrichtlijn, de mestproductie al op korte termijn omlaag. De kunst is om te zorgen dat de wijze waarop dat gebeurt oplossingen voor andere vraagstukken niet verder weg brengt, maar waar mogelijk juist dichterbij.

Met de invoering van het stelsel van fosfaatrechten, en daaraan gekoppeld een forse generieke korting, kan de melkveehouderij in 2018 onder het fosfaatplafond komen. Om ongewenste effecten van deze regelgeving te voorkomen (in afwachting van het nog niet geheel duidelijke toekomstbeeld), zijn de volgende randvoorwaarden nodig:

1. Overdracht van fosfaatrechten niet via vrije verhandelbaarheid, maar via een fosfaatbank. Dit voorkomt extra kosten, versterkt de concurrentiepositie, maakt het mogelijk om fosfaatrechten toe te kennen aan bedrijven die voldoen aan het nog vast te stellen toekomstbeeld en kan daardoor ook het maatschappelijk draagvlak versterken.
2. Forfaitaire en geen bedrijfsspecifieke verantwoording van fosfaatrechten. Dit voorkomt hogere emissies van stikstof, ammoniak en broeikasgassen (met extra regelgeving tot gevolg), geeft geen negatieve druk op bodem, weidegang en biodiversiteit, en is veel eenvoudiger te controleren en handhaven.

Deze werkwijze zorgt op de korte termijn voor een ’stand-still’ maar biedt – zodra een gezamenlijk toekomstbeeld is geformuleerd – ontwikkelruimte aan alle melkveebedrijven.
Met heldere doelen en randvoorwaarden voor de toekomst weten melkveehouders waar ze op termijn aan toe zijn en dan moeten ze enkele jaren krijgen om hun bedrijven daarop aan te passen. Dat kan het aantal knelgevallen fors beperken.

Aanpassing wetsvoorstel fosfaatrechten
Indien toch wordt gekozen om het huidige “stoplappenbeleid” voort te zetten, dan is het verstandig om het wetsvoorstel aan te passen op beide hiervoor genoemde punten. Daarnaast valt denken aan de volgende aanpassingen:

3. Grondgebonden bedrijven vrijstellen van de generieke korting (variant: naast een referentie op basis van dieren ook een referentie op grond, met een veel lagere korting).
- voordelen: meer grondgebondenheid, korte kringlopen en meer weidegang
- nadeel: grotere korting voor overige bedrijven, die de verplichte proportionaliteitstoets (‘fair balance’) door de rechter wellicht minder makkelijk zal doorstaan.

4. Aanscherpen grondgebondenheid door strakkere normen dan in de AMvB genoemd.
- voordelen: gunstig voor (lokale) kringlopen en meer mogelijkheden voor weidegang, landschap, biodiversiteit en bodemleven
- nadeel: hogere druk op de grondmarkt.

5. Weghalen (tijdelijk of permanent) van de schotten tussen de fosfaatplafonds voor de melkvee- en de varkenshouderij.
- voordelen: de krimp van de melkveehouderij wordt sterk beperkt, lagere kosten op sectorniveau
- nadelen: meer druk op de melkprijs, meer emissie van ammoniak en dus forsere korting op de fosfaatruimte van intensieve veebedrijven nodig om overschrijding van de landelijke stikstof- en ammoniakplafonds te voorkomen.

Deze tekst is een bewerking van een tekst die het Centrum van Landbouw en Milieu (CLM) stuurde naar de Kamercommissie voor Economische Zaken. De tekst werd geredigeerd door CLM-onderzoeker Frits van der Schans in samenwerking met Wouter van der Weijden van de Stichting CLM.
Dit artikel afdrukken