De wereld verandert snel. Azië heeft veel voedsel nodig en moet dat inkopen. Rusland besloot het na de val de Muur te importeren, maar heeft inmiddels de draai gemaakt om het zelf te gaan maken om niet meer van Europa of de VS afhankelijk te zijn. De grote landbouwnatie VS wil graag exporteren naar iedereen die dat maar wil. Datzelfde geldt voor Brazilië.

Zo wordt landbouw steeds internationaler en steeds meer een zaak van grote productievolumes tegen lage kostprijzen.

Voedselbeleid
Zulke volumes kunnen in Nederland moeilijk gemaakt worden. Dat lukt enerzijds niet omdat ons land voor boeren hoge kapitaalslasten met zich meebrengt, zodat ze hun bedrijven niet rendabel meer kunnen overdragen aan opvolgers. Anderzijds lukt dat niet door de hoge ecologische kosten die het oprekken van de productie in Nederland kost. Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid moet Nederland daarom van zijn landbouwbeleid af en moet ons land overstappen op een zogenoemd voedselbeleid, dat gezond en schoon voedsel in kringlopen rond steden leert produceren en verkopen.

De Nederlandse klimaathoogleraar Pier Vellinga denkt dat Nederland zou moeten bijdragen aan de ontwikkeling van een biologische landbouw zonder fossiele brandstoffen. Vanwege de lage rendementen van een volledig biologisch landbouw, hebben agronomen hun twijfels bij die visie, maar zien ze de noodzaak van een ecologischer landbouw die voor minder milieubelasting zorgt en bodems gezond in productie houdt. De waarde zou zitten in de ontwikkeling van nieuwe vormen van landbouw en minder in de productiewaarde daarvan.

Een nog wonderlijke wereld
In het project Transmango liet de EU een aantal trends op een rij zetten en uitwerken tot heel uiteenlopende scenario's. Ze variëren van een Europa dat uit grass roots bewegingen en korte ketens bestaat tot een door grote corporates en een hoge mate van sociale ongelijkheid bepaald Europa in 2050 met een grote instroom aan bewoners vanuit het Middellandse Zee-gebied. De scenario's bevatten geen landbouwvisie, maar een beeld van wie wat eet en hoe dat resulteert uit mogelijke verhoudingen in de Europese samenleving. Voor velen zullen die scenario's nog wonderlijk ver weg klinken.

Boeren zullen niettemin hun weg moeten vinden in die wereld, omdat ze als kleine ondernemers vandaag investeren in bedrijven die pas over 20 tot 30 jaar afgeschreven zullen zijn. Daarnaast zullen ze voedsel moeten maken voor een koperspubliek dat in Europa vermoedelijk voor een groeiend deel uit weinig koopkrachtige consumenten uit het zuidelijke en oostelijke Middellandse zee-gebied zal bestaan. Zij zullen Europa instromen als gevolg van conflicten en voedselschaarste in hun bestaande woongebieden. Dure dierlijke eiwitten en veevoeders zullen meer en meer gevraagd worden in andere delen van de wereld. Europa zal onvoldoende koopkracht hebben om zijn huidige aankoop van veevoer in Zuid-Amerika voort te kunnen zetten, omdat de Europese bevolking enerzijds krimpt en de instroom van nieuwe bewoners slechts voor beperkte koopkracht zal zorgen.

Juist bij ons lokaler
Wie vanuit een dergelijke blik op de lange termijn naar de landbouw in ons deel van Europa kijkt, realiseert zich dat die mogelijk ingrijpend moet veranderen. Omdat de Nederlandse landbouw in de toekomst minder kan bijdragen aan de internationale handelstromen, lijkt een lokalere landbouw voor Nederland voor de hand te liggen. De trend in de afgelopen jaren is echter juist geweest dat onze land- en tuinbouw steeds meer is gaan produceren voor de export om zijn kostprijzen laag te houden. Die primaire drijfveer is sterk aanwezig, zoals recent duidelijk is geworden uit de drang van de melkveehouderij om ver over de grenzen van de draagkracht van het land heen te groeien. Ook de tuinbouw en varkenshouderij laten diezelfde basisneiging zien.

Compensatie
Nederland heeft een ruime opleidingscapaciteit voor jonge mensen die vanuit de gehele wereld naar Nederlandse onderwijsinstellingen komen om te worden opgeleid in de productie- en verwerking van voedsel. Hoe kan ons land met zijn opleidings- en onderzoekscapaciteit omgaan als onze productie lokaler wordt en zich gaat richten op het ecologisch maken van de voedselvoorziening in stedelijk gebied? Bovendien stelt zich de vraag hoe ons land kan compenseren voor het verlies van agriproductie in ons land. Die vraag moet ook gesteld worden voor het agrihandelsvolume dat via onze havens loopt. Naarmate andere wereldregio's economisch dominanter worden en Nederland als voedselmacht 'lokaler' wordt, valt immers te verwachten dat er minder te verwerken handelsvolume aan voedingsgrondstoffen via onze havens verhandeld zal worden. Toch moeten onze contreien gevoed blijven worden en willen we ook nog eens dat dat gezond gebeurt.

Hoe kunnen Nederlandse boeren en onderwijsinstellingen met deze te verwachten ontwikkelingen omgaan? Kunnen ze daar een unieke positie mee voor zichzelf creëren? En kunnen ze dat zelfstandig of is er ook een rol weggelegd voor de overheid?

Die vragen vormen het tweede item in de Kwestie over het inkomen van de Nederlandse boer in 2030.

Fotocredits: Skyline Rotterdam, Wilco Schippers
Dit artikel afdrukken