Onderstaande teksten geven een openhartig inzicht hoe 5 grote partijen vanaf verschillende kanten en uiteenlopende belangen aankijken tegen de vraag: wie blokkeert verduurzaming?

Ik ben de schrijvers dankbaar voor het vertrouwen. Ze hebben elkaars teksten niet van tevoren gezien en maken zich dus kwetsbaar door hun visies niet achter een deur, maar in het openbaar te delen. Na het debat van vanavond zullen ze aangeven of ze er anders over zijn gaan denken of elkaar beter zijn gaan begrijpen. Onderwijl is het buitengewoon boeiend om de verschillen, overeenkomsten en andere belevingswerelden in onderstaande teksten te ontdekken.

-------------

Floor Uitterhoeve (manager duurzaamheid FNLI):
Als ik de discussie en het daadwerkelijke verduurzamingsproces (of gebrek daaraan) off- en on-line bekijk, zie ik naast een hele hoop inhoudelijke en ware zaken, een patroon ontstaan dat ons niet verder brengt. Een reflex van twee kanten. Concrete maatregelen worden ontvangen met kritiek op gebrek aan integrale visie, en pogingen tot integrale visies worden ontvangen met kritiek op gebrek aan actie. Het is waar dat ‘duurzaam vlees’ een thema is waar heel veel aspecten, ecologisch, economisch, politiek, ethisch, sociaal, bij komen kijken. En dat het niet constructief is, of zelfs averechts kan werken, om op 1 deelaspect in te zoomen in publiek of privaat beleid. Maar andersom is het evenmin constructief om te blijven hangen in de grote, integrale soep aan grote, complexe problemen.

Zoals die nu gevoerd wordt is, is de discussie over het grote integrale verhaal eerder verlammend dan richtinggevend. Dat blokkeert
De beschouwende discussie vanaf de zijlijn van de sector is mijlenver verwijderd van dat wat er ‘in de ring’ gebeurt. Verduurzaming is onderdeel geworden van de dagelijkse bedrijfsvoering in de gehele keten, en vanuit industrie-perspectief zou ik niet zomaar willen zeggen dat dit proces ‘vast’ zit. Er worden allerlei initiatieven genomen om de vleesketen op kleine stukjes te verduurzamen, en we zien dat elk bedrijf hierbij zijn eigen route kiest. Wat vooral van belang is, is dat we geen dwaalsporen inzetten. Daarbij kan nou juist het grote integrale verhaal behulpzaam zijn, niet om kleine deeloplossingen de kop in te drukken onder het mom “het heeft toch geen zin,” maar om te zorgen dat de sector geen maatregelen neemt die echt averechts werken. Maar zoals die nu gevoerd wordt is, is de discussie over het grote integrale verhaal eerder verlammend dan richtinggevend. Dat blokkeert.

Hoe meer we in de grote integrale discussie verzeild geraken, hoe meer we vanuit de FNLI geneigd zijn een wat kleinere en beter passende broek aan te trekken, en ons nog meer te focussen op die aspecten waarop we als levensmiddelenindustrie concreet invloed hebben, wat fabrikanten in hun dagelijkse werk kunnen doen om bij te dragen aan de duurzaamheidsvraagstukken rondom vlees.

De indeling in vijf deeldiscussies zoals Dick ze identificeert is daarbij behulpzaam. Op individueel bedrijfsniveau heeft een fabrikant meer of minder invloed op dierenwelzijn, de ecologische voetafdruk van het product dat hij maakt (middels eisen aan duurzamere productie van zijn grondstof vlees en/of door vermindering van gebruik van vlees als grondstof) en de relaties met zijn ketenpartners. That’s it. En daar heeft hij zijn handen vol mee.

En ja, dat zullen altijd deeloplossingen zijn, of soms zelfs druppels op gloeiende platen. En ja, we moeten daarbij goed aangehaakt blijven op academische, politieke en beleidsmatige ontwikkelingen, om te kunnen bijsturen, om ketenpartners en overheden op te roepen tot actie, om de nieuwste inzichten toe te passen en om no-regret maatregelen te identificeren. Maar ondertussen richten we ons, o.a. binnen de Alliantie Verduurzaming Voedsel, op vergroting van vraag naar en aanbod van duurzamer vlees, op verbetering van ketensamenwerking, op vierkantsverwaarding, op de integratie van milieucriteria in dierenwelzijnssystemen, op de inkoop van minder belastend veevoer, op de ontwikkeling van alternatieven voor vlees.

Fabrikanten, en bedrijven in het algemeen, gaan op duurzaamheid bewegen bij commerciële kansen, financiële noodzaak, intrinsieke motivatie, maatschappelijke druk of regelgeving. Alle drijfveren zijn in werking op het gebied van vlees, maar ook alle drijfveren kunnen versterkt worden. Daar zouden we het over moeten hebben.

Het zou wat ons betreft enorm helpen als alle betrokkenen in de discussie omtrent duurzaam vlees niet alleen het grote integrale verhaal voeden, maar zich ook in de ring gaan begeven, zich richten op wat zij in hun per definitie beperkte actieradius kunnen doen, en daarbij accepteren dat dit misschien maar is hoe grote fundamentele transities verlopen. Niet met een centrale regie vanuit een groep Nederlandse opinieleiders, maar met 1 stap vooruit en 2 terug, probeersels, succesjes, talloze partijen en meningen, een eindeloze discussie over definitie, onderling wantrouwen, winnaars die op tijd bijsturen voordat de wal hun schip keert, en verliezers voor wie dat niet lukt. Dat is het speelveld. En dat is voor ‘duurzaam vlees’ niet anders dan voor andere grondstoffen, ketens en thema’s.

Peter Vesseur (algemeen secretaris NEPLUVI):
Duurzaam pluimveevlees, wat is dat?
Deze titel is een goede samenvatting van een probleem. De pluimvee verwerkende industrie vindt dat ze daar adequaat op moet reageren. Er worden echter verschillende duurzaamheidsaspecten benoemd, die tegengestelde richtingen kunnen inhouden. Op diverse gebieden worden er bovendien voortdurend vooruitgangen geboekt.
In relatief korte tijd is de productie van kip op diverse onderdelen uitermate duurzaam geworden. Door efficiëntie in de productie en daarmee een lage CO2 voetafdruk en een zeer laag gebruik van landbouwgrond, hetgeen gepaard gaat met lage productiekosten, waarvan ook de consument kan profiteren door een relatief goedkoop product, is kip duurzaam. Daarnaast is er in de verschillende schakels van het productieproces aandacht voor vermindering van het gebruik van energie, met name fossiele energie, en is er zelfs sprake van energie opwekking. Mineralen kunnen efficiënt terug in de kringloop gebracht worden. Er is aandacht voor het watergebruik dat, waar mogelijk, wordt geminimaliseerd. Deze ontwikkelingen zijn gunstig voor het behoud van biodiversiteit, doordat het bij de productie van hoogwaardige dierlijke eiwitten maximale ruimte laat voor natuur. Je zou het ook zo kunnen zeggen: de meest efficiënte productiewijze van dierlijke eiwitten houdt maximaal rekening met het welzijn van dieren in het wild.

Met name duurzaamheidskenmerken die een sterke emotionele prikkel kunnen oproepen doen het in de publieke opinie goed, daarmee krijg je het publiek eenvoudig aan je kant en het is voor de politiek interessant, maar je moet je afvragen of een dergelijke benadering maatschappelijk wel acceptabel is
Opvallend is dat in de wereldwijd geaccepteerde en benoemde duurzaamheidsaspecten het welzijn van het gehouden dier niet echt een plaats lijkt te hebben. Bij de productie van pluimveevlees, zeker in Noord West Europa, is het wel een heel belangrijk aspect. Er bestaan echter verschillende ideeën over de factoren die er in het kader van dierenwelzijn werkelijk toe doen en dus over wat je nou zou moeten doen of laten in dit kader. Actoren die fundamenteel tegen dierlijke productie zijn gebruiken daarbij argumenten die kritisch beoordeeld dienen te worden, daar dergelijke argumenten een ander doel kunnen dienen en al achterhaald of minder relevant kunnen zijn. Belangrijk is het de factoren te kennen die voor het welzijn daadwerkelijk van belang zijn en daar zo goed mogelijk rekening mee te houden.

Luisteren naar actoren in de maatschappij die een eigen idee over duurzaamheid hebben, maar daarbij slechts op één onderwerp focussen, houdt als risico in dat voorbij gegaan wordt aan andere zeer belangrijke duurzaamheidskenmerken. Met name duurzaamheidskenmerken die een sterke emotionele prikkel kunnen oproepen doen het in de publieke opinie goed, daarmee krijg je het publiek eenvoudig aan je kant en het is voor de politiek interessant, maar je moet je afvragen of een dergelijke benadering maatschappelijk wel acceptabel is. Helpt dat echt bij een eerlijke evenwichtige afweging en is het echt duurzaam?

Is er een evenwichtige benadering mogelijk?
Het zou mooi zijn indien we als maatschappij in staat zouden zijn te bepalen waar de productie van dierlijke eiwitten in de toekomst aan zou moeten voldoen. Als uitgangspunt kan genomen worden dat ook in de toekomst de consumptie van dierlijke eiwitten blijft bestaan. Het lijkt er echter op dat het formuleren van één set criteria er door de verschillen in ideologie op dit moment niet echt in zit. Naast het ideale concept zouden er concepten kunnen komen voor consumenten die op onderdelen concessies willen doen om op andere onderdelen meer te bereiken. Het ontstaan van dergelijke afwijkende concepten valt dan ook op een goede manier af te wegen. Langzame groei is bijvoorbeeld aan de ene kant niet duurzaam, doordat er dan niet bepaald efficiënt met de grondstoffen wordt omgesprongen, maar aan de andere kant wel duurzaam doordat het wordt geacht beter te zijn voor het dierwelzijn en er op andere factoren ook vooruitgang te behalen is.
Is het wel zo erg dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aangeeft dat supermarkten onderling geen afspraken mogen maken over een minimum standaard op het gebied van duurzaamheid (nog afgezien van de discussie wat dan duurzamer is dan die standaard)?
Eigenlijk zou je de factoren die dan de verbetering voor het welzijn bepalen moeten kunnen waarderen op een duurzaamheidsschaal en dan gewogen in een concept voor de meest efficiënte productie moeten kunnen inbrengen. Het lijkt op dit moment echter een utopie om de verschillende denkrichtingen nader tot elkaar te brengen. Het is bovendien de vraag of het beperken van de ontwikkelingsruimte voor duurzame productiesystemen, door te kiezen voor slechts bepaalde concepten, op de lange termijn wel zo goed uitpakt.

Is het wel zo erg dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aangeeft dat supermarkten onderling geen afspraken mogen maken over een minimum standaard op het gebied van duurzaamheid (nog afgezien van de discussie wat dan duurzamer is dan die standaard)? En, is er in de praktijk op dit moment al geen gezonde ontwikkeling van kipconcepten? Nadat er is nagedacht over een wel haalbaar concept, waarin geen factoren zijn opgenomen die heel veel kosten en nauwelijks iets opleveren, en dat op bepaalde duurzaamheidsaspecten meer doet dan de standaard meest efficiënte productiewijze, zijn er verschillende concepten in de markt gekomen. Het ene concept scoort iets hoger op het ene duurzaamheidskenmerk en het andere concept op een ander kenmerk.

Mag de consument zelf kiezen of is de consument daartoe niet in staat?
Waar is de consument in dit verhaal? Is het mogelijk de consument duidelijk te maken wat de keuzemogelijkheden zijn? Het lijkt dat de politiek en enkele NGO’s er van uitgaan dat de keuze niet aan de consument gelaten kan worden. Zij willen, zo lijkt het wel, bepalen wat er gedaan moet worden zodat de consument geen keuze vrijheid meer heeft. De vraag die dit vervolgens oproept is: kan de politiek dan wel een goede keuze voor die consument maken? Is de politiek dan wel in staat de op wereldniveau spelende duurzaamheidsaspecten op de juiste wijze af te wegen tegen op lokaal niveau spelende duurzaamheidsvraagstukken. Of doet dat er helemaal niet toe en mogen we hier in Noord West Europa best een beetje meer CO2 voetafdruk innemen dan in andere delen van de wereld, zoals die delen van de wereld die nog wel over voldoende natuur beschikken, en is het argument dan dat dat mag omdat we meer ontwikkeld zijn?
Daarnaast lijkt het onmogelijk dat de politiek kan bepalen wat er in Nederland verkocht mag worden, er kunnen hoogstens eisen aan de productie in Nederland gesteld worden en vervolgens kan er geïmporteerd worden uit regio’s waar volledig andere productie-eisen gelden.
Het is belangrijk de consument goed en eerlijk te informeren, zodat er een bewuste keuze gemaakt kan worden, en de markt zijn werk te laten doen.

Marc Jansen (directeur CBL):
Uit de inmiddels jarenlange discussie blijkt dat iedereen het probleem kan schetsen vanuit zijn eigen perspectief.
En iedereen schetst een gevoelsmatige horizon waarachter de dageraad gloort.
Die lijn van de horizon bestaat uit alle individuele punten van mensen en organisaties, maar geen gemeenschappelijk hoofdpunt.
En iedereen vindt dat de ander het moet doen, cq de probleemeigenaar is.
De verwachtingen zijn torenhoog.

Wat de framers van emoties en percepties zich mogen aanrekenen is dat zij de consument in verwarring en aan het twijfelen brengen. Het gevolg is dat niemand meer iemand vertrouwt en het is nooit goed of het deugt niet. Voor beide kampen geldt het adagium With Great Powers come Great Responsibilities
Ik ben van het meer dan halfvolle glas. er gebeurt van alles, samen te vatten in:
- smal en hoog (niches als bio, BLK, streekproducten, enz.) Het is niet bedreigend, wordt bejubeld en gedoogd. Heeft een kleine impact door significante stappen icm laag volume.
- breed en laag (Kip en Varken van Morgen en de marktvarianten ervan die er zijn en gaan komen). Het is significant door het hoge volume en de bovenwettelijke richting ervan. De uitkomst ervan valt velen tegen. Dit oogst kritiek van de gevestigde en voorspelbare maatschappelijke organisaties op en roept voorspelbare reflexen bij de betrokken partijen op. Angst dat het een nieuwe standaard wordt die in de markt geen meerwaarde heeft en angst voor ondermijning van de exportpositie bij gebrek aan vraag in het buitenland. En de noodzakelijke betrokkenheid van grote bedrijven roept tegenwoordig per definitie weerstand en achterdocht op.

Ondertussen lost zowel smal/hoog en breed/laag het probleem niet op.

Er is geen consistente lijn, zowel niet bij maatschappelijke organisaties als ook te weinig bij het bedrijfsleven. Elk half jaar barst er een nieuwe bui los. Er worden steeds weer nieuwe problemen aangekaart en soms worden problemen gecreëerd die afleiden van het werkelijke probleem en alleen maar tijd en energie kosten, vergelijk het met lege calorieën. Je wordt er dik van maar geeft geen bevrediging. Het lost niks op. Voorbeeld is de afgeleide en tertiaire discussie over prijsvorming in relatie tot duurzaamheid.
Daarbij komt dat perceptie de nieuwe werkelijkheid is. We malen niet meer om feiten en varen op emoties en gevoel. Dit leidt tot chronisch kennisgebrek bij de consument en dat mogen wij ons als bedrijfsleven aanrekenen. Wat de framers van emoties en percepties zich mogen aanrekenen is dat zij de consument in verwarring en aan het twijfelen brengen. Het gevolg is dat niemand meer iemand vertrouwt en het is nooit goed of het deugt niet. Voor beide kampen geldt het adagium With Great Powers come Great Responsibilities.

Hans Huijbers (voorzitter ZLTO en LTO Duurzaam Ondernemen):
‘Wie blokkeert de verduurzaming van de vleesproductie?’ Op zich interessant om een complexe vraag een gezicht te geven en op zoek te gaan naar een persoon die we de schuldig kunnen verklaren. Als we het eens zijn dat de verduurzaming blokkeert, dan kunnen we afspreken om onze pijlen op die persoon te richten en is ons probleem opgelost.

Was het maar zo simpel. De WRR wees in ‘Naar een Voedselbeleid’ al op de complexiteit. Zij constateert dat niet één partij binnen of buiten de vleesketen de verduurzaming kan sturen. Andersom ook niet. Verduurzaming heeft zo een eigen dynamiek die voor een belangrijk deel buiten ons omgaat en is ingegeven door de angst om niet meer te kunnen beschikken over grondstoffen.

Gaat de verduurzaming niet snel genoeg? Dan rest mij één antwoord: laten we maximaal transparant zijn over de vorderingen die we maken en de dilemma’s met elkaar delen
Verduurzaming van de vleesproductie is een ingewikkeld proces waar geopolitiek, klimaat, financiering, vakmanschap, consument en retailer op van invloed zijn. Factoren die elkaar versterken of juist dwarsbomen en dan een averechts effect werken. De vraag wie blokkeert moet in ieder geval zijn; welke factoren en welke cultuuraspecten blokkeren.

De blokkade schuilt voor een deel in onszelf, omdat we opgeleid zijn in het paradigma van de economische werkelijkheid waarin groei en efficiëntie leidend zijn voor het werk in de stal. Maar de blokkade schuilt ook in de moderne consument die vooralsnog niet bereid is een deel van zijn welvaart in te leveren en volhard in dagelijks vlees eten. De blokkade schuilt bij de winkeliers, omdat zij met vlees stunten om klanten te trekken, want als de markt het zou willen, dan stopt vandaag het onverantwoorde aanbod.
Ook de burger die naast de veehouder woont en in zijn achtertuin geen duurzame stal wil hebben blokkeert, zich beroepend op ecologische doelen, onbedoeld de verduurzaming. En ook vanuit de politiek komt beleid dat een tegenovergesteld effect heeft. Als je grondloze productie tegen wil gaan, moet je vooral beleid maken met die boodschap.

En dan is er nog, vanuit welk perspectief kijk je naar de vraag? Een veehouder heeft er tenminste twee: ‘Ik - vandaag - thuis’ versus ‘Wij – sector – toekomst’. Heeft een veehouder de luxe om te kunnen kiezen, dan kiest hij intrinsiek voor continuïteit en verduurzaming. Dat zie ik terug in de miljoenen euro’s die geïnvesteerd worden in duurzame soja, nieuwe stallen, terugdringen van de milieubelasting en fokken van robuuste dieren. Dat zijn allemaal signalen dat de beweging naar een duurzame veehouderij op gang is. Moet ik de vraag voor dit debat dan anders lezen? Gaat de verduurzaming niet snel genoeg? Dan rest mij één antwoord: laten we maximaal transparant zijn over de vorderingen die we maken en de dilemma’s met elkaar delen.

Joris Thijssen (campagnedirecteur Greenpeace):
Greenpeace voert campagne voor een transitie van het huidige industriele landbouwsysteem naar een agroecologische landbouw. Van monocultures en afhankelijkheid van chemische inputs zoals kunstmest en bestrijdingsmiddelen naar meer weerbaarheid door diversiteit en 'slim samenwerken met de natuur' kort gezegd.

Dat komt doordat de 'systeemspelers' zoals veevoerindustrie, de kunstmest en middelenindustrie, belangrijke delen van wetenschap en techniekontwikkeling, banken, retail en voedselproducenten geen baat hebben bij grote stappen die drastisch de weg inslaan naar
ecologische landbouw, maar wél grote invloed hebben op beleid, regelgeving en de vulling van het winkelschap
Er is in Nederland en wereldwijd een steeds grotere en diversere voedselbeweging aan het onstaan. Mensen van divers pluimage willen 'ander voedsel'. De een vanwege impacts op de graslanden en de vogelstand, de volgende vanwege bestrijdingsmiddelen in het water. Sommige mensen willen meer aandacht voor smaakvol eten, anderen maken zich zorgen over de voedselzekerheid en de steeds machtiger wordende groep multinationals die ons eten. Dierenwelzijn speelt een steeds belangrijke rol. Ook progressieve boeren horen in die voedselbeweging, zij proberen met een alternatieve benadering het hoofd boven water te houden in de weerbarstige (wereld) markt.

Waarom komt de transitie naar echt duurzame veehouderij dan niet op gang? Dat komt doordat de 'systeemspelers' zoals veevoerindustrie, de kunstmest en middelenindustrie, belangrijke delen van wetenschap en techniekontwikkeling, banken, retail en voedselproducenten geen baat hebben bij grote stappen die drastisch de weg inslaan naar
ecologische landbouw, maar wél grote invloed hebben op beleid, regelgeving en de vulling van het winkelschap. De boer, zit in de knel, vaak is de keuze meegaan in intensivering of ophouden met boeren. Daarom blijft verduurzaming vaak margewerk, en blijft de 'monoculture en meer van hetzelfde landbouw' intact, met haar fundamentele onderliggende problemen.

Daarom denkt Greenpeace dat échte verduurzaming, een transitie van ons voedselsysteem, van de grond komt als er nieuwe samenwerking ontstaat tussen alle mensen die 'ander' voedsel willen. Zo kunnen we tegenwicht bieden tegen de machtige systeemspelers die grote invloed hebben op hoe de landbouw en landbouwbeleid worden vormgegeven.

-----------

Na afloop van het debat van vanavond geven deze mensen hun oordeel of ze tot nieuwe inzichten zijn gekomen.

Fotocredits: 'Limits of Growth', net_efekt
Dit artikel afdrukken