Afgelopen november besprak de Tweede Kamer de begroting voor Landbouw en Natuur. Ik schrok van de argumentaties en kennis van onze regeringspartijen rond de aard en het toekomstpotentieel van de Nederlandse landbouw.

De VVD zei bij monde van Helma Lodders te willen dat Nederland agri-exporteur nummer 1 in de wereld wordt; op dit moment zijn we nummer 2. Volgens Sjoera Dikkers (PvdA) moeten we dat juist niet willen omdat het zorgt voor de uitbuiting van Oost-Europeanen in onze kassen en slachterijen. Het Financieele Dagblad schreef: "Lodders en Dikkers vlogen elkaar in de haren over de vraag of er in de toekomst plaats is voor een op de export gerichte vleessector in Nederland. Als voorbeelden werden daarbij de export van varkensoren naar China genoemd en de uitvoer van kalfsvlees." De PvdA maakte duidelijk niets te zien in de Nederlandse vleesketen als slager voor het buitenland. Genoeg voor onszelf en niet meer, blijkt de gedachte van de PvdA. De VVD zet in op export van onze lokale landbouw.

Failliet, want niet commercieel
Voor mij klonk de kift als de zoveelste much ado about nothing. Hardop gesteld: dàt exporterende Nederland is op z’n retour, de weg kwijt en allang de uitdaging niet meer.
Eier- en varkensboeren staan er financieel zo miserabel voor dat het lot allang heeft beslist. De komende drie jaar gaan we een ongekend snelle en grote uitdunning van zowel het aantal bedrijven als dieren meemaken. Beide sectoren hebben hun jaren van glorie achter zich liggen omdat Nederland te duur is om grondstoffen te maken.
Hetzelfde geldt voor de glastuinbouw, een tak van teelt waarin we wereldwijd technisch excelleren, maar waar we geen geld meer mee weten te verdienen. Ook die sector blijft commercieel steken in ‘domme’ grondstoffenproductie. De realisatie van de vele ‘plannen’ voor een tuinbouwrenaissance laat onderwijl al ruim 5 jaar op zich wachten. Inmiddels is het leeuwendeel van de bedrijven banktechnisch gezien failliet.

Met de koe gaat het best. Dat komt omdat merkgigant FrieslandCampina, kleineren als Cono en piepkleine zelfstandige kaasmakers als Jan-Dirk van der Voort en zijn dames met hoornen er commercieel wél iets van bakken. Ook het kalf dat met de koe en de kaasmakerij samenhangt, verdiende tot op heden prima. De jongste editie van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zet dat echter op de tocht. Als we niet oppassen wordt het stierkalf net als het geitenbokje en eendagshaantje weer ‘afval’. Doodzonde, want de moderne Nederlandse kalverhouderij geldt wereldwijd als een schoolvoorbeeld van een knappe en grote integratie die lastig kopieerbare waarde en winst weet te organiseren. Van Drie en Denkavit compenseren het zwarte zaad waar onze jaarlijkse ruim 450 miljoen varkens en kippen van moeten eten. Nederland blieft alleen geen kalf, zodat 95% wordt geëxporteerd. De kalveren halen we uit heel Europa naar Nederland, waar ze lokaal worden gevoerd met de restproducten van onze zojuist politiek OK verklaarde, maar niettemin internationale zuivelindustrie. Hoewel ze dus duurzaam en gewenst zijn, verzetten de PvdA en zelfs Europa zich.

Vergissing: maar 1%
Gemeten naar nationale consumptie lijkt het alsof we heel wat maken binnen onze landsgrenzen. We eten door de bank genomen amper 20% van onze productie zelf. De rest exporteren we. Voornamelijk naar nabije landen voor wie we één van hun slagers, melk- en groenteboeren zijn. Het deel dat we overproduceren om te proberen onze kostprijs toch competitief te houden gaat verder de wereld over. Daarom sturen we ministers en staatssecretarissen op handelsmissie naar Rusland, China en Japan waar grote vraagmarkten bestaan.

Niettemin bepaalt onze Nederlandse productie maar een fractie van het volume dat ons de tweede agri-exporteur ter wereld laat zijn. Ná de onmetelijke VS, maar vóór de vele malen grotere landbouwnaties Duitsland, Brazilië en Frankrijk. De Nederlandse landbouwproductie vertegenwoordigt niet meer dan een ruime procent van de dikke tien procent die de handel in landbouwproducten aan het BNP van ons land bijdraagt.
Bij die constatering begint het echte verhaal. De ligging van Rotterdam als Europese doorvoerhaven stelde ons in staat inmiddels tienmaal zoveel product te verhandelen en verwerken als we zelf produceren. Het zorgde voor een in de wereld uniek kennis- ervaringslandschap. Wie dat ziet, ziet de toekomst anders dan de vanuit landbouwkarikaturen kiftende VVD en PvdA.

Kans: het ontstane cluster
Rond onze havens heeft zich in een dikke eeuw een niet-kopieerbaar cluster gevormd van voedsel ontwikkelende, telende, verhandelende en verwerkende bedrijven. Daarbij ontwikkelde zich ook de kennis en ervaring om dat steeds beter te doen. Samen vormt het een ongeorganiseerd en juist daarom zich steeds vernieuwend netwerk van mensen die elkaar hier ontmoeten en kunnen experimenteren. Dat laatste – contact en samen kunnen ‘spelen’ – is het geheim van het succes.

De combinatie van plantaardige en dierlijke veredeling, teelt, techniek, handel en verwerking leiden tot een diverse stroom van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten voor zowel bedrijven als consumenten. Dat geheel kunnen we via de zee, de lucht, het spoor, rivieren, wegen en internet naar alle mogelijke bestemmingen overal ter wereld leveren. Tevens kunnen we het van overal ontvangen en kunnen we elders met onze hands-on kennis en ervaring van zaken helpen het ergens ander beter te doen.
De historisch gegroeide samenhang en de interactie tussen al die activiteiten bepalen zowel de kracht als de toekomstmogelijkheden van onze landbouw en voedselverwerkende industrie. Niet de landbouw of zijn omvang. De waarde zit in het cluster, de lessen die het heeft geleerd en zijn inschattingsvermogen voor mogelijke (on)gewenste toekomsten.

Uitdaging: de kansen weer leren zien
Dat cluster van nationale en internationale activiteiten is goed voor 60% (!) van het overschot op onze betalingsbalans. Dat laat zien dat agri en de daarmee direct samenhangende handels- en verwerkende industrie (food) een zo cruciaal deel van onze economie zijn, dat beleidsmakers zich af moeten vragen wat er gebeurt als ze niet van daaruit denken. Toch gebeurt dat. Politiek, NGO’s, pers, wetenschappers en zelfs boeren, verwerkers en supermarkten creëren irrelevante polarisaties en bevechten windmolens. De werkelijke uitdagingen raken daarmee buiten het zicht. Dat is geen goed nieuws. Hoe dat je dat doorbreekt? Daarover de volgende keer.

Eén opmerking vooraf alvast. Waarom in ’s hemelsnaam lokaal de markt en het milieu verpesten door dure overproductie (zoals de VVD wil) of dat onbetaalbare en voor de toekomst van de wereld belangrijke cluster vernielen (zoals de PvdA voorstelt)? De eerste exporteur worden – omdat ons cluster in innovatieve zin (op dit moment nog) sterker is het dan Amerikaanse, denk ik dat we het nog kunnen ook! – lukt het beste met een derde van de beesten en de kassen in ons land. En dat in enerzijds veel grotere en zelfs internationale boerenbedrijven met, anderzijds, daaromheen een heleboel vernieuwende kleintjes om het landschap in shape te houden. Ook de kennis van die nieuwe kleintjes is exportabel. De FAO schreeuwt zelfs om beide varianten. Dan moet je ze wel beide weten te onderhouden vanuit het beste cluster in de wereld.
We moeten nodig over de zinloze en zelfs gevaarlijke loopgraven heen stappen en de kansen weer leren zien.


Illustratie: de zeehavens aan de Noordzee brengen de grootste stroom goederen Europa in (met dank aan Peter Jens, 25/2 12.13h):

jens_p



Deze tekst werd geschreven voor het nieuwe blad Vork en is een bewerking van een eerdere tekst over de Nederlandse landbouw als haven.

Fotocredits: Dodengang, Kaaskerke, ArcheoNet Vlaanderen
Dit artikel afdrukken