De burgers die de Staat gedaagd hebben, wonen in Brabant (12), Limburg, Gelderland en Overijssel. Ze stonden stuk voor stuk eerder voor de rechter, schrijft het Eindhovens Dagblad, om de lokale autoriteiten te vragen iets te doen aan de overlast die hun boerende buren veroorzaken, maar kregen nul op het rekest. Nu werken ze nauw samen met het Burgerplatform Brabant, dat al jaren op een rechtszaak aanstuurt. De initiatiefnemers hebben "goed naar de Urgenda-zaak" gekeken. "Die zaak leert ons dat de Staat de verplichting heeft om rechten van burgers te beschermen," zegt Nout Verbeek, de betrokken advocaat in de krant.

Verschillende juristen, onder wie hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans achten de omwonenden "op voorhand niet kansloos". Volgens hem is sinds de Urgenda-zaak een "nieuwe juridische realiteit ontstaan." Valentijn Wösten, die als jurist betrokken was bij de stikstofzaak tegen de Staat, vindt het spannend. "In principe gaan politiek en bestuur over dit soort onderwerpen. Je moet als burger dus echt aantonen dat die tekortschieten, en ernstig ook. Bij Urgenda is dat gelukt, maar in de fijnstofzaak van Milieudefensie niet. Het is de vraag op welk stapeltje deze zaak terecht komt.”

De crux is dat de boeren niets fout doen. Ze blijven ieder individueel binnen de vergunningsruimte die de overheid biedt. In gebieden met intensieve veehouderijen ligt de norm voor stank hoger dan in de rest van Nederland. De maatstaf zijn de zogeheten 'odourunits' per kubieke meter. Met de 'stapeling' van stankoverlast in gebieden met een dichtheid van veehouderijen is echter lang niet altijd rekening gehouden.

Het gaat de eisers er niet per se om dat de veehouders aangepakt worden. Ze pleiten simpelweg voor minder beesten en het verplicht stellen van betere luchtwassers.

Wanneer de zaak inhoudelijk behandeld gaat worden, is nog de vraag. Bij de rechtbank in Den Haag is door de coronacrisis een stuwmeer aan zaken ontstaan.

In onderstaand persbericht (zie kader) licht het Burgerplatform Brabant de zaak toe. Nu al is duidelijk dat de boeren zich door de burgers weer in de hoek gezet voelen.



Burgers stappen naar de burgerrechter. Ze spannen een proces aan. Het gaat om een ‘onrechtmatige daad’ van de Nederlandse Staat. Want door de flexibele wetgeving voor veehouders, die discriminerend is voor omwonenden, hebben veel burgers op het platteland voortdurend last van een overdosis stank.

Dat het in Brabant stinkt is bekend. En het stinkt niet alleen in Brabant, maar ook in Noord Limburg en andere delen van Nederland. Overal waar varkens- en pluimveestallen als paddenstoelen uit de grond geschoten zijn.

Ongeacht of daar nu al mensen woonden of niet. Voor die burgers voelt dit als een onrecht. Zij melden zich dan ook regelmatig bij de Raad van State. Vrijwel altijd krijgen zij daar nul op het rekest. Want daar controleert men alleen of het binnen de regels blijft: Het kan best zijn dat u stankoverlast heeft. Maar dat mag daar nu eenmaal.

De Raad van State is een bestuursrechtelijk orgaan. En wat zij doen is beleid en vergunningen toetsen aan de wet, in dit geval de Wet Geurhinder Veehouderij (WGV). In deze wet is de normering voor stank vastgelegd. Dat betekent dat daarin geregeld is aan hoeveel geurhinder omwonenden blootgesteld mogen worden door een veehouderij. Maar door de uitzonderingen in de wet en de overmatige bescherming van eerder door veehouders verworven rechten wordt er zoveel hinder toegestaan dat het recht op ongestoord woongenot van burgers wordt geschonden. De dagvaarding is helder: “De Staat handelt onrechtmatig door het grondrecht van ongestoord woongenot van eisers in strijd met zijn rechtsplicht daartoe niet adequaat te beschermen. De Staat schendt daarmee artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de artikelen 21 en 22 van de Grondwet en de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.” Als een wetsbepaling strijdig is met een internationaal verdrag, moet deze door de rechter onverbindend worden verklaard of zo worden uitgelegd dat zij niet meer strijdig is met dat verdrag. Daarom stapt een groep burgers nu naar de burgerlijke rechter. Zij worden bijgestaan door advocaat Nout Verbeek uit Groningen. En zij werken daarin samen met het Brabants Burgerplatform, de stichting die opkomt voor de belangen van de burgers in het buitengebied in Brabant.

Deze groep burgers klaagt de Nederlandse Staat aan voor een onrechtmatige daad. In de WGV zitten fouten, die ten nadele werken van de burgers en hun leefomgeving. De Commissie Biesheuvel, die in opdracht van de regering onderzoek deed naar de geuroverlast, onderstreepte dit in haar vernietigende rapport ‘Geur bekennen’. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om cumulatie. Dat is de optelsom van alle stank uit een gebied bij elkaar. Want de stank die een bedrijf produceert wordt per bedrijf vergund. Of er in een leefomgeving al meer stank is van andere bedrijven, wordt daarbij niet meegerekend. Zelfs niet in ernstig overbelaste situaties. Daarnaast vinden burgers dat ze door de wet gediscrimineerd worden op basis van de plek waar ze wonen. Er wordt in de wet voor de toegestane belasting met stank verschil gemaakt tussen een concentratiegebied en een niet-concentratiegebied. Dat is discriminatie. Want burgers mogen aan meer stankoverlast blootgesteld worden omdat er in een concentratiegebied met een hoge veedichtheid meer bedrijven zitten die stinken. Dat is in strijd met het nondiscriminatiebeginsel van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De staat werd al eerder op de vingers getikt in een vergelijkbare kwestie: de Urgenda-zaak. Ook hier ging het om onvoldoende bescherming van burgers (tegen klimaatverandering) en schending door de staat van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dus er is een reële kans op succes. Zeker nu de zaak onderbouwd kan worden met conclusies uit het rapport van de Commissie Biesheuvel. En er is ook nog hoop dat met de uitspraak van Rutte in het coronadebat van 28 april j.l. in het achterhoofd, de zaak in der minne geschikt gaat worden.
Premier Rutte zei namelijk dat “De vrijheid van de een kan niet ten koste gaan van de gezondheid van de ander. We moeten het samen doen.’' En daarmee staat de deur naar een oplossing op een kier. Maar toch verwacht men dat het een zaak van lange adem kan worden en dat daardoor de kosten flink zullen oplopen.
Dit artikel afdrukken