Bio-archeoloog Sam Leggett onderzocht voor haar promotieonderzoek aan de University of Cambridge de chemische samenstelling van 2.023 menselijke skeletten uit graven daterend uit de 5e tot 11e eeuw. Op basis van de stikstofisotopen in de botten zocht ze naar een relatie met de sociale status van de overledene, die ze probeerde vast te stellen aan de hand van zijn of haar grafgiften, hoe het skelet begraven was en oriëntatie van het graf. Ze verwachtte een correlatie te vinden tussen de sociale status van mensen en een eiwitrijk dieet. Maar dat verband bleek niet aan te tonen.

Moderne veganisten en omnivoren bevestigen met hun isotoopwaarden het idee dat de vroegmiddeleeuwers voornamelijk plantaardig aten met af en toe wat dierlijke eiwitten
Stikstofwaarden
Stikstofisotopen geven een indicatie van het voedsel dat iemand eet. "Isotopenanalyse werkt volgens het principe ‘je bent wat je eet,'” aldus Sam Leggett in Scientias. “Het voedsel en drinken dat je consumeert heeft – afhankelijk van waar het van afkomstig is en welke plek het in de voedselketen heeft – verschillende chemische waarden. Zo hebben planten een lagere stikstofwaarde dan schapen en koeien en als wij die dieren eten, hebben we weer hogere stikstofwaarden in onze botten dan die dieren zelf hebben." De meeste onderzochte skeletten bleken niet veel hoger in de voedselketen te zitten dan dieren die gelijktijdig met deze mensen leefden, sommige zelfs lager. Dat betekent volgens Leggett dat de mensen indertijd vooral plantaardig voedsel aten. Vergelijking van de isotoopwaarden met die van moderne vegetariërs, veganisten en omnivoren bevestigde het idee dat de vroegmiddeleeuwers voornamelijk plantaardig aten met af en toe wat dierlijke eiwitten (ook zuivel en eieren).

Voedsellijsten
Dat verraste historicus Tom Lambert. Hij kende vanuit talloze middeleeuwse teksten en historische onderzoeken het beeld dat de Anglo-Saksische elite juist grote hoeveelheden vlees verorberde. Dat zochten de onderzoekers samen verder uit in een nieuwe studie.

Leggett en Lambert ontcijferden om te beginnen een aantal 'voedsellijsten' waarop bijgehouden was hoeveel voedsel er tijdens een bepaald feest op tafel kwam. Zo blijkt uit de 'boodschappenlijst' voor een feest tijdens de regering van koning Ine van Wessex (circa 688-726) dat daar in totaal 1,24 miljoen kilocalorieën aan voedsel beschikbaar was. "Iedere gast zou 4.140 kilocalorieën voorgezet hebben gekregen, uit 500 gram schapenvlees, 500 gram rundvlees, nog eens 500 gram aan zalm, paling en pluimvee en dan nog kaas, honing en bier," aldus het tweetal. Plus brood, en ongetwijfeld ook groente, al is daarvan geen enkele vermelding te vinden.

Geen jicht
Volgens Lambert doet de omvang en de verhoudingen van deze voedsellijsten sterk vermoeden dat het ging om incidentele grote feesten. "En niet om algemene voedselvoorraden waarmee de koninklijke huishoudens dagelijks werden gevoed. Dit waren geen blauwdrukken voor alledaagse elitediëten, zoals historici hebben aangenomen," zegt hij dan ook. Leggett vult aan: "Ik heb geen bewijs gevonden dat mensen regelmatig zoveel dierlijke eiwitten eten. Als dat wel zo was, zouden we isotopisch bewijs vinden van overtollig eiwit en tekenen van ziekten zoals jicht in de botten. Maar dat vinden we gewoon niet."

De stoffelijke resten van de koningen Egbert, Knoet de Grote en andere Anglo-Saksische koningen moeten het ultieme antwoord leveren op de vraag of de hoogste adel écht zoveel vlees at
En dus denken de onderzoekers dat het normale voedingspatroon in de vroege middeleeuwen er voor iedereen zo'n beetje hetzelfde uitzag: brood en soep met veel groente, af en toe verrijkt met een stukje vlees of kaas. "We hebben het over koningen die naar grote 'barbecues' reizen die worden georganiseerd door vrije boeren, mensen die hun eigen boerderijen bezaten en soms slaven om erop te werken," zegt Lambert. Bij zo'n evenement werden hele ossen geroosterd in vuurkuilen - daar zijn bij opgravingen diverse voorbeelden van gevonden. Gezien de grote hoeveelheden voedsel moeten er dan ook heel veel mensen bij de feesten aanwezig geweest zijn. Met name ook de boeren en de gewone man die al dat voedsel aangeleverd hadden.

Om hun theorie dat vroegmiddeleeuwse Britse koningen en boeren zo ongeveer hetzelfde aten te bevestigen, wachten Leggett en Lambert vol spanning op de isotopische data van de botten uit de Winchester Mortuary Chests, de rijk versierde houten grafkisten in de kathedraal van Winchester. Die zouden de stoffelijke resten van de koningen Egbert, Knoet de Grote en andere Anglo-Saksische koningen bevatten en daarmee onomstotelijk uitsluitsel kunnen geven over de vraag of de hoogste adel écht zoveel vlees at.
Dit artikel afdrukken