Die vraag poetst een nieuwe commissie op de agenda. De Food, Farming and Countryside Commission, een initiatief van de Royal Society for the encouragement of Arts, Manufactures and Commerce onderzoekt de impact van Brexit op de Britse boeren- en voedselverwerkende sector, de volksgezondheid en het platteland. Gemiddeld eten de Britten 28 porties groente en fruit per week (wat minder dus dan gezondheidsinstanties aanbevelen, uitgaande van de 5-a-day-richtlijn, die er 35 voorschrijft).
Van die 28 komt het equivalent van 11 porties uit de EU, 7 uit de rest van de wereld, worden er 9 binnen de Britse grenzen geoogst door arbeidskrachten uit de EU (die na Brexit niet meer beschikbaar zijn) en mag maar 1 portie zich door-en-door Brits noemen. Accountants- en advieskantoor KMPG berekende dat importvoedsel gemiddeld 13% duurder zal worden voor de Britse consument.

De RSA Food, Farming and Countryside Commission ziet, ondanks de uitdagingen, ook een kans: "[Brexit] dwingt ons om vele systeemgebreken aan te pakken die we te lang hebben genegeerd en als we dit goed kunnen aanpakken, kunnen we een betere, duurzamere, gezondere toekomst creëren," zegt commissie-directeur Sue Pritchard. Wie de geschiedenis kent, hoort in haar woorden een nieuwe keuze doorklinken. Aan het einde van de 19e eeuw besloot Engeland dat het onvoldoende betaalbaar voedsel kon produceren en daarom beter kon importeren van het vasteland en uit de Nieuwe Wereld die via de scheepvaart goedkoop en goed Amerikaans graan in overvloed kon leveren. Brexit lijkt opeens zelfvoorzienendheid weer op de agenda te zetten.
Dit artikel afdrukken