De mening dat landbouw onmogelijk is zonder dierlijke mest domineert al jaren op Foodlog. In een discussie over veehouderij en CO2 werd die vastgeroeste gedachte recent weer van stal gehaald.

Het is slechts een mening. De grote landbouwproductiegebieden in de wereld (VS, Zuid Amerika, Oekraïne, Australië) produceren de bulk van hun productie aan granen en soja met hoofdzakelijk kunstmest en minimaal gebruik van dierlijke mest. Het past ook slecht in het no-tillage systeem, een vorm van ploegloos boeren, dat in die gebieden steeds populairder wordt.

Kosten en daarom experimenten
Biologische boeren die minder dierlijke mest willen gebruiken staan voor een uitdaging. Voor kalium en in mindere mate fosfaat zijn mijnmeststoffen toegestaan. Is het ook mogelijk om landbouw te bedrijven zonder dierlijke mest en zonder industrieel gebonden stikstof kunstmest? Voor het grootste deel van de Nederlandse landbouw is die vraag totaal irrelevant. Door de grootschalige import van veevoer is er een overschot aan dierlijke mest. Daarom krijgt een akkerbouwer geld toe als hij die over zijn akker laat lopen. Voor de biologische landbouw ligt dat net omgekeerd. In plaats van €10-12 per kuub toe te krijgen, moeten zij zo’n €10 per kuub rundveedrijfmest betalen. Een verschil van 600 per hectare bij een mestgift van 30 kuub per hectare.

Om die reden wordt er in Nederland al lang geëxperimenteerd met het toepassen van maaimeststoffen. Het Louis Bolk Instituut heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Er zijn verschillende publicaties die theorie en praktijk uitwerken en inspirerende voorbeelden laten zien. Op proefbedrijf Kollumerwaard werd in de periode 2010-2015 onderzoek gedaan naar een teeltsysteem waarbij uitsluitend plantaardige bemesting van eigen bedrijf werd gebruikt. Het maakte duidelijk dat dit systeem na een aantal jaren gaat haperen en leidt tot flinke afnames van de beschikbaarheid van fosfaat en kalium.

In deze tweede bijdrage over boeren zonder dierlijke mest, delen we de zoektocht op ons bedrijf naar een teeltsysteem met minder dierlijke mest. Overschakelen naar een volledig plantaardige stikstofbemesting kent de nodige praktische bezwaren. Een deel daarvan is teelttechnisch van aard, een ander deel economisch en nog een ander deel is afhankelijk van bedrijfsspecifieke situaties.

Bedrijfsspecifiek
Bij de omschakeling van gebruik van dierlijke stikstof naar plantaardige, wordt de boer steeds afhankelijker van de mineralisatie van organische stof. En dat proces verloopt sneller naarmate de omstandigheden in de bodem gunstiger zijn: warm, vochtig (en niet te nat) en voldoende zuurstof. In de zomermaanden komt er veel stikstof in minerale vorm vrij die planten kunnen opnemen.

Tuinderij De Haverkamp ligt voor het grootste deel op hoge, warme enkgronden, die deels beschut liggen achter houtwallen. De bodem warmt in het voorjaar snel op en we hebben ons daarom gespecialiseerd in primeurteelten. We oogsten nu (eind april) paksoi die er 6 weken over gedaan heeft om een gewicht van 400-500 gram te bereiken. Voor zo’n explosieve groei (afvoer van 120 tot 150 kilo N per hectare in 6 tot 7 weken) moeten alle omstandigheden optimaal zijn, inclusief de nutriëntenvoorziening. In maart en begin april zal de mineralisatie véél lager zijn en voor dit soort teelten gebruiken we wel dierlijke mest, in dit geval digestaat.

Voor andere gewassen als aardappels en zomertarwe is het langzaam starten van mineralisatie een voordeel: de meeste nutriënten komen vrij als de groei omstandigheden optimaal zijn, dus als het warm en vochtig is, terwijl in maart en april nauwelijks stikstof nodig is.

Economische reden
Bij “dure” en explosieve teelten als paksoi, chinese kool en sla moet je op zeker spelen. Voor een goed oogstpercentage moeten bij vollegrondsgroente álle planten op gewicht zijn. Bij suboptimale bemesting van aardappels oogst je 650 gr per plant ipv 1000 gram en is je opbrengst 65%. Een krop ijsbergsla van 300 gr (bij een streefgewicht van 450 gr) telt voor 0 en wordt niet geoogst. De neiging om met minimale bemesting te experimenteren wordt dan wat minder. Bovendien kunnen sla of paksoi die ’s zomers 6 weken na planten geoogst kunnen worden, tijdens de teelt niet met extra bemesting bij worden gestuurd. Het gaat te snel, zodat er geen tijd voor is.

Teelttechnisch
Bij een wintergraan als spelt is het toepassen van compost of maaisel lastig. In dat geval komt de loonwerker in het voorjaar met een zodebemester om digestaat op te brengen.

Onze percelen hebben de nodige variatie. Een deel is prachtige enkgrond, een ander deel is veel lastiger te bewerken en eigenlijk ongeschikt voor groenteteelt, ook al omdat het laag ligt en periodiek kan overstromen. Dat stuk wordt juist gebruikt voor het telen van maaimeststoffen en daarmee gaan we terug naar het oude systeem van concentratie van meststoffen op de beste grond. Al houden we de nutriëntenstatus van de arme percelen scherp in de gaten en vullen aan waar nodig.

tabel Jopie Duijnhouwer 2

In afbeelding 1 een voorbeeld van toepassing met 2 x per 6 jaar gras/klaver. Na 18 maanden gras/klaver telen we twee of drie jaar andere gewassen. Tussen de dure teelten door zaaien we in plaats van gras/klaver een groenbemester: een mengsel van o.a. boekweit, haver, phacelia, vlas, zonnebloemen, nigerzaad en klaverachtigen. Een feest voor insecten tijdens de bloei en voor vogels en muizen in de winter.

Samenvatting
In het intensieve bouwplan op de enkgrond voeren we gemiddeld over de rotatie jaarlijks per hectare nog 66 kg N uit dierlijke mest aan plus 30 kg N uit compost. Het gaat bij paksoi en chinese kool dan wel op dubbel of zelfs driedubbel (sla) teelten zodat er in één seizoen drie keer sla op hetzelfde perceel geplant wordt. Om deze getallen in moestuinperspectief te zetten: 66 kg N per hectare is vergelijkbaar één kilo vaste mest per vierkante meter of één kruiwagen voor een tuin van 5 x 5 meter per jaar.
Op de percelen met gras/klaver komt nooit dierlijke mest.

Bij doorrekenen van bovenstaand teeltplan met NDICEA, de stikstofplanner van het Louis Bolk Instituut, blijkt dat er voor alle gewassen voldoende stikstof beschikbaar is. De aanvoer van GFT is voldoende om de fosfaatafvoer te dekken, wel is de kaliumaanvoer (iets) te laag. Anders ligt dat bij de percelen waar permanent gras/klaver staat, daar moet vooral extra kali aangevoerd worden. De fosfaatvoorraden in de grond zijn zo hoog dat daar nog jaren ongestraft afgevoerd kan worden.

Met twee voeten op de grond
Het is technisch mogelijk om zonder aanvoer van dierlijke mest gewassen verbouwen, maar in de huidige situatie in de landbouw (negatieve prijzen voor gangbare mest) zal er alleen in de biologische landbouw interesse voor zijn. Voor ons bedrijf met relatief veel tuinbouwgewassen blijft een snelle meststof als digestaat nodig voor een succesvolle teelt. Vorig jaar gebruikten we nog 66 kg N/ha uit dierlijke mest, voor dit jaar is de doelstelling 50 kg N/ha.

Het systeem vergt meer ruimte. Ongeveer een derde van ons bedrijf is ingezaaid met gras/klaver, gelijk aan de oppervlakte waar we vroeger veevoer verbouwden.
Het is op dit moment geen probleem om compost en/of natuurmaaisel te vinden, waarmee nutriëntentekorten aangevuld kunnen worden. Dat kan, omdat maar een heel beperkt aantal bedrijven in deze producten geïnteresseerd is. Op nationaal niveau is maar een paar ton compost per hectare landbouwgrond beschikbaar.

Economisch gezien heeft het op ons bedrijf weinig effect. Biologische graanteelt voor veevoerprijzen heeft op ons bedrijf op zandgrond vaak een negatief saldo. Tegenover een financiële opbrengst per hectare van € 1000 staan de kosten van pacht (€ 650), mestaanvoer (€ 300) en dorsen (€250), om over alle andere kosten maar te zwijgen. Op dit moment verkopen we nog de helft van de gras/klaver aan veehouders en daarmee spelen we ongeveer quitte.

Het hier beschreven systeem past goed op De Haverkamp en de huidige context van de Nederlandse landbouw. Gras/klaver geeft meer rust in het bouwplan, de onkruiddruk neemt af, er wordt minder geploegd en minder grond bewerkt. Wel verdwijnt er biodiversiteit bij het vervangen van granen door weides. Dat wordt deels opgevangen door de mengsels van groenbemesters.

De introductie van gras/klaver heeft een positief effect op het organische stofgehalte van het hele bedrijf. Ik wil niet speculeren over de hoeveelheden die jaarlijks op deze manier vastgelegd kunnen worden. Wel heb ik een vraag aan specialisten op dit gebied: wat is hun inschatting van het effect op de organische stof balans in de bodem? Speltstro wordt verhakseld, de suikermais wordt na de oogst van de kolf zo snel mogelijk in de grond gewerkt en het land ingezaaid met groenbemester. De uitgangssituatie is een OS gehalte van 3,2 %. Wat is het OS gehalte na 6 jaar?
Dit artikel afdrukken