Wie als ondernemer naar de agrarische sector kijkt, ziet dat het langjarig gemiddelde boereninkomen in een aantal sectoren redelijk is. Er wordt zogezegd ‘goed geboerd’. Denk aan de glastuinbouw, bollenteelt, boomkwekerij, kalverhouderij (tot voor kort) en geitenhouderij, en zo is meer te noemen. In de melkveehouderij en varkenshouderij (behoudens een enkel goed jaar) is het inkomen al jaren op rij onder de maat. Maar wij boeren zijn ook meesters in het vermijden van belasting door ons inkomen laag te houden. Liever dan geld 'weggeven' aan de belasting, doen we nog altijd liever een minder nodige investering en stoppen we geld in de fiscale oudedagsreserve of een andere creatieve oplossing. Toch?

Nog een kijkje in de spiegel. Ondanks hun lage inkomens zagen juist melkveehouders hun vermogenspositie sterk stijgen. Door gestegen grondprijzen, waarde van rechten (deels of geheel gratis verkregen, zoals fosfaat en stikstof) en de gestegen waarde van onroerend goed ligt de balanswaarde van een gemiddeld landbouwbedrijf al snel boven de €3,5 miljoen. Ja, zeggen wij als boeren dan, maar onze rekening is leeg; van vermogen (een weiland of fosfaatrecht) kun je niet eten.
Dat zei die Amsterdamse yup met drie huizen en twee dure auto’s laatst ook tegen me.
Omdat we 7 dagen per week in touw zijn, vind ik het trouwens terecht dat ons inkomen ook op deze manier indirect wordt aangevuld.

Trouwens, net als andere consumenten kiezen ook boeren in de supermarkt maar al te vaak voor producten met de laagste prijs
Begrijp je wat ik bedoel? Voor Jan-met-de-pet en vele anderen zijn boeren gewoon rijke lui die ook nog eens subsidie krijgen. "Ja, maar we zijn belangrijk als onderhouder van het landschap", zeggen wij dan. "Is een stuk maïs of bietenland dat meer dan de helft van het jaar braak ligt 'landschap’?" vroeg laatst m’n buurman die hier uit de stad is komen wonen
De burger heeft vaak een totaal ander beeld van ‘landschap’ en noemt onze weilanden ‘grasfalt’. Maar ik dwaal af. Wat ik bedoel te zeggen is; laten we er niet te zeer vanuit gaan dat de Nederlandse burger ‘moet’ vinden dat wij ‘Nederlandse boeren’ belangrijk zijn of een betere beloning ‘verdienen’.

Die beloning zullen we zelf moeten verdienen in de veranderde maatschappij. We hebben de waarde van onze bijdrage daaraan reeds te lang verspeeld. Dat blijkt uit vele rapporten, opinie-bijdragen en het veranderende politieke speelveld. Dan heb ik het nog niet over het verschil tussen de verwachting die de ‘burger’ van ons boeren heeft en de keuzes die diezelfde burger als ‘consument’ in de supermarkt maakt. Trouwens, net als andere consumenten kiezen ook boeren in de supermarkt maar al te vaak voor producten met de laagste prijs, ook al hebben we het hoogste woord over te lage prijzen voor de boeren. En dat is niet omdat we het niet kunnen betalen, maar vooral omdat we willen dat een ander het voor ons over moet hebben. Of we verwachten dat in onze supermarkt Nederlandse producten liggen, terwijl we óók verwachten dat in Duitse en Franse supermarkten ónze producten liggen. Toch?

In Weet waar je kassa staat schreef ik over de geringe invloed die ik als boer heb op de prijs die ik krijg en hoe zich dat ontwikkeld heeft.

Hoe kan onze kassa dan worden gevuld, en hoe komen we tot een toekomstgerichte vitale boerenstand? Daarover de volgende keer meer. Voorlopig ben ik weer benieuwd naar jullie reacties.
Dit artikel afdrukken