Deze week presenteerde het Landbouw Economisch Instituut (LEI) de inkomenscijfers van boeren, tuinders en telers over 2012. "Voor veel ondernemers in de land- en tuinbouw is het inkomen in 2012 aanzienlijk beter dan in 2011." Als je de onderliggende cijfers erbij pakt, constateer je dat de Nederlandse Boer BV in 2011 op iedere honderd euro kosten die hij maakte er 7 zelf bij moest leggen. In 2012 is dat nog maar 3 euro. Hoera. Het betekent dat hij nog maar 3% van zijn omzet hoefde bij te betalen om te kunnen werken. De gemiddelde boer werkt niet voor niets, hij betaalt bij.

Niettemin gaat het beter in de Nederlandse landbouw, zegt het LEI. Volgens boerenkrant De Boerderij is er voor boerenbaas Albert-Jan Maat geen reden tot tempering van de vreugde daarover. Voor hem is het nieuws aanleiding om Nederlandse boeren en tuinders duidelijk te maken dat ze toekomst hebben. Boer en tuinder noemt hij dé beroepen van de komende decennia. Ook in Nederland.

Zeker, de wereld moet eten en Nederland moet eraan bijdragen om het te maken. Dat verhaal vertelt Maat al jarenlang. Maar wat is het realistische verhaal voor de Nederlandse Boer BV?

De Partij van de Arbeid liet de Nederlandse boer bij monde van Sjoera Dikkers recent weten dat zijn bedrijf over en voorbij is. Boeren wordt gewoon agrarische industrie, zegt ze. Weg met die familiebedrijven. Dat is knutselen uit de tijd van Ot & Sien. De statistieken geven haar gelijk: het aantal boeren daalt al decennia en zal de komende jaren scherp en versneld doordalen omdat wettelijke eisen én noodzakelijke kostprijsreducties dat vragen. Zelfs als ze willen, kunnen boerenzonen en -dochters de boerderij van hun ouders maar moeilijk overnemen. Het bedrijf blijkt veelal zowel onbetaalbaar als onfinancierbaar geworden als gevolg van een historie van jarenlange verliezen. Het klinkt misschien gek, maar zo'n bedrijf is dus zowel peperduur als waardeloos. Zo scoort de melkveehouderij, de meest succesvolle tak van de Nederlandse landbouw, in het goede 2012 nog altijd 10 euro op iedere 100 in de min. In 2011 hoefde het nog maar 7% van zijn omzet in de sloot te gooien om erover heen te mogen springen.
Hoe dat komt? Melkveehouders breiden uit omdat ze met het oog op de wereldmarkt hun kostprijs willen verlagen. Daarom willen ze er graag koeien, stallen, melkinstallaties en hectares bij. Een hectare kost in Nederland tussen 35.000 en 50.000 euro, maar levert helaas geen rendement. Ter vergelijking: in Bretagne, een even goed melkkoeienland als Nederland, koop je voor datzelfde bedrag makkelijk 10 hectare. In Nederland investeren boeren op basis van de waarde van hun onderpand, maar niet op basis van de te verwachten winst. Wil je dus de boel van je ouders overnemen, dan zit je met de gebakken peren. Dan moet je namelijk wel de volle mep financieren en dat blijkt geen sinecure. De historie laat immers niet zien dat die gemakkelijk terug te verdienen valt. Dat is niet zo fijn, want Nederland wordt vermoedelijk een melkland (zie hieronder), maar zit in die tak van sport domweg met een opvolgingsprobleem op basis van een gestolde kredietbubbel aan overgewaardeerde landbouwgrond.

Naar de akkerbouw. Akkerbouwers maken hier voornamelijk graan voor de diervoederindustrie; brood valt er nl. nauwelijks van te bakken. Maar ja, het varken staat er niet best voor. De vleeskip ook niet. Wat overblijft is de legkip. En inderdaad, die doet het goed en zou weleens kunnen blijven. Anders dan hun collega's in vleeskippen, hebben eierboeren gesnapt dat je mee moet met je tijd en minstens moet scharrelen. Daar werken ze verder prima aan door. Zij verdienen 16 euro op iedere honderd die ze uitgeven. Aan zulke boeren heb je wat. Een ei is bovendien nog gezond ook.

Naar de tuinbouw tot slot. Die is voor de helft failliet, zo mag tegenwoordig in het openbaar gezegd worden. Paprikatelers kiezen inmiddels voor waterpaprika's om nog net in leven te blijven. Vermoedelijk verdwijnt een fors deel van het areaal en komt het overige deel in slechts enkele handen. Waarom? Omdat alleen echt goede ondernemers goed met grote volumes om kunnen gaan. Als het goedkoop moet, dan krijg je dat.

Tot zover Dikkers doorgeredeneerd. Een ander, opmerkelijk, geluid kwam van de Raad voor Dieraangelegenheden. Die liet weten te vinden dat er boerenmerken moeten komen. Nederland is te duur om bulk te maken. Het is een belangrijk nuanceverschil met Dikkers, die boerenindustriëlen nu juist wel bulk in plaats van kwaliteit onder merknaam ziet maken. En toch is het een kniesoor die daarop let. De consequentie van de opmerking van de Raad is nl. nóg verdergaand. Er is geen ruimte meer voor knutselen, maar er is ook geen ruimte voor duizend merken. Zelfs niet voor honderd, niet voor 25 en mogelijk niet eens voor 15.

De conclusie van deze logica luidt:
- Nederland wordt een land van melkboeren die samen gaan werken omdat ze anders de boel niet overeind kunnen houden. Die grote familie heet RoyalFrieslandCampina. Stoppers kunnen ze nog wel absorberen op basis van de waarde van hun onderpand, maar niet teveel. Ze zijn in dienst van RFC, die hen er straks uitschopt als ze een te grote mond hebben want al die melk moet wel tegen een lage prijs de wereldmarkt op; je mag als boer dan ook blij zijn als je erbij mag horen als productiemedewerker.
- Nederland wordt een legkippenland met net genoeg daaraan leverende akkerbouwers. Samen zullen ze merken maken. Met 3 of 4 heb je het wel gehad. Voor de rest kun je kijken naar RFC. Zo gaat het worden: de boer gaat in dienst als arbeider bij de fabriek. Geen grote mond, want het gaat om het merk.
- Nederlandse akkerbouwgrond waarop we geen boerenkool, koolrabi of spruiten telen en dat geen graan levert voor de eierboeren, wordt melkkoeienland.
- En u raadt al hoe de tuinbouw er binnenkort uitziet: er komen een stuk of wat grote groentenmerken. Zonder toegevoegd water, en weer mét kwaliteit. Maar dat laat onverlet dat ook de tuinder gewoon arbeider wordt.

Maat vertelt boeren met zoveel woorden dat ze eigen baas zijn en blijven. Dat is niet zo aardig van hem. Het wordt tijd dat Nederlandse boeren eens over hun toekomst horen. Ze worden productiemedewerkers op efficiënte bedrijven die niet van hen meer zijn. Wie doorgaat als boer, wordt een loonarbeider op contract. Het handjevol directieplaatsen van die boerenmerken is immers net als in de echte wereld van handel en industrie verwaarloosbaar. Ook bij RFC zijn het er maar een paar. En de echte grootverdieners daar zijn geen boeren.

De grote vraag is wat boeren en tuinders gaan doen als ze ontdekken dat dit hun lot is. Het is niet ondenkbaar dat ze willen stoppen en een geheel nieuwe klasse landbouwwerkers ontstaat. Een klasse zonder landbouwwortels. Zouden we daar beter mee af zijn?

Of zou het toch anders gaan?

Fotocredits: LTO Nederland
Dit artikel afdrukken