Het boekje (een essay van 96 pagina's) is geschreven in de voor Hertzberger kenmerkende polemische stijl. In een voorpublicatie in De Volkskrant betoogde ze al 'waarom de wetenschap terug in haar hok moet', en daar ging ze in discussie met KNAW-voorman Wim van Saarloos nog eens dunnetjes overheen.

Wat in de stekelige commentaren van wetenschappers vooral domineerde, was vrees. Vrees dat het betoog van Hertzberger verkeerd geïnterpreteerd of misbruikt zou kunnen worden door lieden met kwade bedoelingen. Dat door de vuile was buiten te hangen, de reputatie van de wetenschap wel eens geschaad zou kunnen worden.

Een wel heel erg angstige houding. Eentje die volgens mij alleen werkt op de korte termijn en die resoneert met de opstelling van wetenschappers ten opzichte van de terechte kritiek uit de jaren zeventig, tachtig en negentig, tijdens wat bekend kwam te staan als de 'science wars'.

Maar tegelijk is deze vrees ook gegrond. Wat er gebeurt bij bewust gezaaide twijfel over 'de feiten', zetten auteurs Naomi Oreskes en Erik M. Conway krachtig uiteen in hun boek Merchants of Doubt (2010) – waarin ze laten zien hoe eerst de tabaksindustrie en later de olie-industrie politieke actie wisten uit te stellen door de wetenschap rond sigaretten en klimaatverandering systematisch te betwisten.

Hoe kritiek op wetenschappelijk onderzoek kan worden uitgebuit, bleek vorig jaar, toen de National Association of Scholars (een klimaatskeptische conservatieve denktank) een rapport uitbracht waarin het uitgebreid citeerde uit artikelen over de replicatiecrisis in de wetenschap en vervolgens in één beweging de klimaatwetenschap van tafel veegde.

Na een tijdje begon ik het mezelf af te vragen: ben ik geen useful idiot, die met zijn nobele streven om kritisch te berichten over het machtsbolwerk wetenschap, anti-wetenschappelijke en antidemocratische groeperingen in de kaart speelt?
Ook ikzelf als wetenschapsjournalist heb ervaren hoe een kritisch betoog een eigen leven kan gaan leiden. Naar aanleiding van mijn Groene Amsterdammer-serie Worstelende Wetenschap, gaf ik een lezing voor een publiek van agrariërs, waarin ik een vrij ontluisterend beeld schetste van de wetenschap. Na afloop kwamen er verschillende aanwezigen naar me toe. Ik citeer even vrij: 'Ze proberen ons gewoon te piepelen, die overheid en wetenschap.' 'Ze manipuleren gewoon de cijfers om te kunnen beweren wat hen goed uitkomt.' 'Allemaal boeven.'

Ik snapte dat cynisme wel, maar ik werd er ook ongemakkelijk van. Ik stamelde wat over dat het toch ook weer geen corrupte bende was en over pioniers die inzetten op verbetering, maar ging toch met een onprettig gevoel naar huis.

En zo kreeg ik meer vergelijkbare reacties. Na een tijdje begon ik het mezelf af te vragen: ben ik geen useful idiot, die met zijn nobele streven om kritisch te berichten over het machtsbolwerk wetenschap, anti-wetenschappelijke en antidemocratische groeperingen in de kaart speelt?

Schets ik door steeds de vinger op de zere plek te leggen, niet een veel te pijnlijk en verziekt beeld van wetenschappelijk onderzoek?

Ik dacht aan de uitspraak van voormalig SCP-directeur Paul Schnabel naar aanleiding van de terugkerende rapportages over de stand van ons land: 'Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht'. Die paradox tussen hoe we ons eigen leven ervaren en hoe we de maatschappelijke situatie kernschetsen, herhaalde Schnabel vorig weekend op NPO Radio 1 bij Max Nieuwsweekend nog maar weer eens, zou zijn te verklaren door het beeld wat de media ons voorspiegelen: een focus op het negatieve, op dat wat misgaat en beter kan, maakt ons overdreven pessimistisch.

Eenzelfde risico lopen we wanneer we alleen maar berichten over fraude, sloppy science en perverse prikkels in de wetenschap. Moeten we dus toch maar vooral positief berichten over de wetenschap? De kritiek alleen in bedekte bewoordingen opschrijven en liefst vergezeld van de nodige disclaimer dat er 'ook heel veel goed gaat'?

Ik denk het niet. Ik heb niet de illusie dat de wetenschap er baat bij heeft om gespaard te worden. Dat zou de wetenschap onwaardig zijn. Slecht onderzoek heeft bovendien helemaal geen kritische journalistiek nodig om zijn graf te graven – dat heeft de voedingswetenschap al lang laten zien.

Maar het is ook niet zinnig om zonder enige reserve uit te halen, met het risico dat er een karikatuur van de wetenschap achterblijft in de hoofden van onze toehoorders.

Waar ik me sinds Worstelende Wetenschap bewust van ben geworden, is mijn verantwoordelijkheid om niet alleen als waakhond de wetenschap te controleren, maar ook een realistisch beeld van de wetenschap neer te zetten. Zodat de wetenschap een beetje meer terug gaat in z'n hok, maar we ook blijven inzien dat het, indien goed uitgevoerd, de minst slechte manier is om kennis en inzichten te verzamelen – zoals ook Rosanne Hertzberger onderstreept.

Hoe een wetenschapsjournalist dat kan doen?

Door nu eens de wetenschap vanuit de maatschappij te bekritiseren, en dan weer de maatschappij vanuit de wetenschap. Door inzichtelijk te maken hoe wetenschap eigenlijk echt werkt, met al haar onvolkomenheden maar ook met alle stappen die worden doorlopen alvorens tot een conclusie te komen – in de woorden van Bruno Latour: 'Wetenschap is hard werken'. Door te laten zien wat nu precies wel en niet de gevolgen zijn van slordig onderzoek, misstanden en weeffouten in het systeem. Door oplossingen aan te leveren voor de huidige problemen in de wetenschap en door oog te hebben voor de hoopgevende verhalen.

En vooral ook door aan de hand van concrete voorbeelden te laten zien wanneer wetenschappelijk onderzoek wel bruikbare antwoorden kan leveren, en wanneer niet. Dan overleeft de wetenschap heus wel.

Dit artikel afdrukken