Onlangs publiceerde de Wageningse Universiteit stilletjes een rapport dat duurzaamheid van het huisdiervoeders in kaart moest brengen. Het laat zien dat het voeden van gezelschapsdieren concurreert met dat van mensen. Onze huisdieren blijken meer volume aan dierlijke product te eten dan in de vorm van slachtafval vrijkomt. Tevens laat het zien dat de dieren plantaardig voedsel eten waarmee ze eveneens direct concurreren met ons. Hun voer bevat onder meer granen die ook voor menselijke consumptie geschikt zijn.
Tegelijk moet worden geconstateerd dat in een rijkere wereld steeds meer gezelschapsdieren worden gehouden. Die trend gaat gepaard met een steeds verdere onttrekking van de dieren aan de voedselketen. Zo is in de VS het slachten van paarden al verboden en neemt in China de gewoonte om honden te eten af.

Het rapport constateert dat er flinke sommen geld omgaan in de huisdierenwereld. Onze 5 miljoen honden en katten eten naar schatting jaarlijks voor 2,1 miljard euro aan brokken en blikken. De Nederlandse varkenssector verstouwt 2,8 miljard euro aan voer. Ter vergelijking: in Nederland worden jaarlijks ca. 24 miljoen varkens geboren.

Voorts berekenden de Wageningse onderzoekers dat 10 gemiddelde katten of 3 gemiddelde honden 1 mens letterlijk het voedsel uit de mond halen omdat ze evenveel energie en eiwit nodig hebben. Tegenover deze voedselconcurrentie staat een positief effect van het houden van gezelschapsdieren op de volksgezondheid. De onderzoekers schrijven dat uit onderzoek blijkt dat mensen die gezelschapsdieren hebben minder vaak een beroep op hun huisarts doen en minder last hebben van hart- en vaatziekten. Ook zouden zij minder vaak last hebben van depressies. Kinderen uit gezinnen met huisdieren hebben minder last van allergieën, astma en een geringere kans op overgewicht.

De onderzoekers vinden dat nader onderzoek nodig is naar de bestemmingen van de stoffelijke overschotten en uitwerpselen van de dieren om een goede afweging te kunnen maken tussen de maatschappelijke lusten en lasten van huisdieren.

De hoofdconclusie staat echter als een paal boven water: huisdieren die geen nutsdieren zijn - zoals bijv. boerderijkatten of werkpaarden – concurreren met mensen. Een maatschappelijk oordeel omtrent de duurzaamheid van huisdieren kan slechts negatief uitvallen. Wie duurzaamheid serieus neemt, eet zijn huisdier op of biedt het aan ter verwerking in voeders voor nutsdieren die hij of zij wel eet. We moeten onze dierlijke maatjes niet beschermen maar een kopje kleiner maken.

Maar ik ben tegen. Er zijn grenzen aan de duurzaamheid. Niemand komt aan mijn katten. Wie het probeert, schiet ik van de dam.
Ik koop mijn geweten wel af door alleen nog – milieutechnisch onduurzaam, maar maatschappelijk wél geaccepteerd - driesterrenvlees van de Dierenbescherming voor mijn schatten te kopen. Verder denk ik er maar niet bij na, want dat blijkt een mensvijandige organisatie te zijn.

Toch zal ook de Dierenbescherming het moeten erkennen. In een wereld die duurzaamheid promoot is direct veel te winnen door het houden van nutteloze stadshuisdieren te verbieden. Een beroep op volksgezondheid biedt geen soelaas. Een duurzame wereld kan geen mensen velen die huisdieren nodig hebben om geestelijk en lichamelijk gezond te blijven.
U raadt het al: ik ben een depressieve gek met kans op een hartinfarct, weg met mij! Da's dubbele duurzaamheidswinst.

Waarom zou het rapport zo stil verschenen zijn?

Het rapport is hier te downloaden
Dit artikel afdrukken